Antwoord op vragen van de leden Ronnes en Van Dam over het bericht ‘De Nederlandsche Bank laat bewust leemte in toezicht op witwaswet’

Geachte voorzitter,

Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor Rechtsbescherming, de beantwoording van bovenvermelde vragen met kenmerk 2018Z17643 aan.

Hoogachtend,

de minister van Financiën,

W.B. Hoekstra


2018Z17643

Vragen van de leden Ronnes en Van Dam (beiden CDA) aan de ministers van Financiën en van Justitie en Veiligheid over het bericht ‘De Nederlandsche Bank laat bewust leemte in toezicht op witwaswet’ (ingezonden 4 oktober 2018)

Vraag 1

Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over de miljoenenschikking die ING met OM heeft getroffen in witwaszaken?

Antwoord vraag 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u kortheidshalve uiteen zetten wat de inhoud is van de door ING gerealiseerde stappen en het nog uit te voeren grootschalige herstel- en verbeterplan? Kunt u uitleggen hoe De Nederlandsche Bank (DNB) hier (feitelijk) toezicht op gaat houden, hoe lang dit specifieke toezicht verwacht wordt en welke normen daarbij door DNB (op welke criteria) gehanteerd (gaan) worden? Anders gezegd, hoe zal toetsbaar zijn en getoetst worden dat ING op het vlak van de bestrijding van witwassen weer handelt conform de geldende regelgeving?

Antwoord vraag 2

Zoals in het feitenrelaas van het Openbaar Ministerie (OM) is aangegeven heeft ING zich gecommitteerd aan een meerjarig herstel- en verbeterplan. Het doel van het herstelprogramma is om de geconstateerde misstanden voortvarend en duurzaam aan te pakken en voor de toekomst blijvend te verhelpen. Concreet moet dit leiden tot een adequaat systeem van cliëntenonderzoek met inbegrip van risicoclassificering voor vereist verscherpt cliëntenonderzoek, het adequaat monitoren van transacties en het onverwijld melden van ongebruikelijke transacties. Ten behoeve daarvan zorgt ING voor structurele aanpassingen op het gebied van beleids- en werkinstructies, governance en uitvoering, systemen ten aanzien van klanten en de monitoring daarvan en de monitoring van transacties en data-analyse. Integraal onderdeel van de verbetering is de blijvende aandacht aan de cultuur van de gehele organisatie zoals de tone at the top, eenduidige prioriteitstelling en integriteitsprogramma’s en trainingen.

Zoals aangegeven in de brief van DNB van 24 september jl. ziet DNB er op verschillende manieren op toe dat ING haar rol als poortwachter naar behoren gaat vervullen. DNB houdt de voortgang bij de uitvoering van het herstel- en verbetertraject door ING onder andere in de gaten door beoordeling van:

- Systematische integriteitsrisicoanalyses, beleid, procedures en IT-systemen;

- Klant- en transactiedossiers aan de hand van de normen in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;

- (Deel)resultaten van het project;

- Validatierapporten, (periodieke) interne rapportages en vastleggingen;

- Toelichtingen van programmamanagers en andere sleutelfunctionarissen.

Naast bovenstaande beoordelingen bespreekt DNB periodiek de voortgang en realisatie van het herstel- en verbetertraject met (leden van) de Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen van ING. DNB ziet er strikt op toe dat de geïdentificeerde veranderingen uit het plan daadwerkelijk door ING worden doorgevoerd. Indien blijkt dat ING niet tijdig en volledig de opgelegde verbeteringen heeft doorgevoerd, zal DNB haar toezichtinstrumentarium benutten.

Vraag 3

In hoeverre is uit het onderzoek van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en/of het Openbaar Ministerie dan wel uit het eigen toezichtswerk van DNB de afgelopen jaren, duidelijk geworden of ING gebruik maakt van het Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (IFI) van de Nederlandse Vereniging van Banken? Welke criterium heeft ING gehanteerd bij het (eventuele) gebruik van IFI: het eigen commerciële belang of de financiële integriteit van de gehele bancaire sector?

Antwoord vraag 3

Het OM heeft onderzocht of ING conform de wet heeft gehandeld. Het al dan niet gebruik maken van het IFI maakte geen onderdeel uit van het onderzoek.

Over het gebruik van het systeem door ING kan DNB geen informatie verstrekken. Het betreft informatie die DNB in het kader van haar toezicht heeft verkregen en die betrekking heeft op een individuele instelling. Uit hoofde van haar wettelijke geheimhoudingsplicht kan DNB deze informatie noch met mij noch met uw Kamer delen.

Vraag 4

Wilt u de Kamer een overzicht verstrekken voor de jaren 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 waarin per Nederlandse grootbank (ING, ABN Amro, Rabobank en Volksbank) per maand wordt aangegeven hoeveel ongebruikelijke transactie zij hebben gemeld aan de Financial Intelligence Unit (FIU)?

Antwoord vraag 4

Hieronder staat het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties door ING, ABN AMRO, Rabobank en de Volksbank bij de FIU-Nederland per maand voor de jaren 2013 tot en met 2017. Bij de bijgevoegde aantallen wordt het volgende opgemerkt.

Van het jaar 2013 zijn alleen de gegevens van de maanden november en december beschikbaar in verband met de wettelijke bewaartermijn van meldingen van ongebruikelijke transacties voor een periode van vijf jaar. In het algemeen wordt opgemerkt dat de verschillen in aantallen tussen de banken niet zomaar te vergelijken zijn. Dit hangt samen met de verschillen tussen banken, onder meer wat betreft de grootte van de bank, het type en aantal klanten, het type dienstverlening en de internationale context waarin een bank zich beweegt.

In de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland is reeds het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties per sector en groep instellingen alsook het aantal melders per meldsoort opgenomen. Het gaat bij deze meldingen om een transactie waarbij een instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties, waarna de FIU-Nederland in bepaalde gevallen tot een verdacht verklaring komt. In dat geval wordt de beschikbare informatie met betrekking tot de verdacht verklaarde transactie verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsinstanties, inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Op grond van artikel 13 g van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme heeft de FIU-Nederland tot taak inlichtingen te geven aangaande het meldgedrag van de instellingen aan de toezichthoudende autoriteiten, het Openbaar Ministerie en de overige ambtenaren belast met de opsporing van strafbare feiten. De verschillende Wwft-toezichthouders houden toezicht op de naleving van de verplichting voor instellingen om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. De Wwft-toezichthouders kunnen bestuursrechtelijk optreden indien de verplichtingen uit de Wwft, waaronder het melden van ongebruikelijke transacties, niet worden nageleefd. Het Openbaar Ministerie kan zo nodig strafrechtelijk hiertegen optreden. Naast deze repressieve kant heeft elke toezichthouder zogenoemde guidance documenten opgesteld om de onder hun toezicht gestelde instellingen nader te informeren over deze verplichting. Ook de FIU-Nederland geeft hierover regelmatig voorlichting aan de desbetreffende instellingen om de compliance op dit gebied te bevorderen.

ABN AMRO

2013

2014

2015

2016

2017

Januari

52

147

115

156

Februari

82

101

75

81

Maart

104

89

103

140

April

81

111

143

103

Mei

101

122

90

103

Juni

76

35

184

141

Juli

94

7

115

134

Augustus

124

143

94

147

September

213

175

191

184

Oktober

107

199

132

109

November

29

67

169

185

101

December

97

133

118

151

104

Totaal

126

1234

1416

1578

1503

ING

2013

2014

2015

2016

2017

Januari

261

665

1127

367

Februari

192

264

277

633

Maart

181

160

283

706

April

172

176

245

787

Mei

217

205

285

698

Juni

209

115

275

1227

Juli

252

327

400

968

Augustus

204

152

378

975

September

103

141

272

1169

Oktober

531

330

260

846

November

46

337

449

308

964

December

229

602

584

362

804

Totaal

275

3261

3568

4472

10144

Gezien de grote stijging in het aantal meldingen bij ING van 2016 op 2017, is bij ING om een toelichting gevraagd. ING geeft aan dat dit verband houdt met het opnieuw inrichten van het transactiemonitoringssysteem, hetgeen tot meer alerts en meldingen heeft geleid, en met het feit dat ING in 2017 is gestart met het herbeoordelen van alerts en meldingen in de jaren voor 2017.

Rabobank

2013

2014

2015

2016

2017

Januari

552

124

108

114

Februari

361

129

89

155

Maart

225

125

36

176

April

201

93

47

170

Mei

130

107

55

152

Juni

53

108

61

140

Juli

127

136

171

236

Augustus

125

127

116

121

September

85

101

70

244

Oktober

108

167

97

278

November

39

91

147

111

123

December

245

105

170

118

246

Totaal

284

2163

1534

1079

2155

Volksbank

2013

2014

2015

2016

2017

Januari

6

11

16

39

Februari

12

24

24

48

Maart

8

8

22

188

April

11

63

27

221

Mei

36

88

19

222

Juni

22

39

31

228

Juli

11

63

20

235

Augustus

42

97

84

282

September

16

69

49

228

Oktober

33

14

57

776

November

6

11

21

74

596

December

14

2

41

68

420

Totaal

20

210

538

491

3483

Ter duiding van de stijging van het aantal gemelde transacties in 2017 is van belang dat de Volksbank tot 2017 de SNS Bank betrof en dat met ingang van 1 januari 2017 een herstructurering heeft plaats gevonden waarbij twee zelfstandige dochters onderdeel van de Volksbank werden.

Vraag 5

Kunt u aangeven in hoeverre door de diverse accountants in de jaren 2010 tot en met 2016 ten aanzien van de Nederlandse grootbanken in de jaarverslagen dan wel in andere documenten opmerkingen zijn gemaakt over de kwaliteit en effectiviteit van het werkproces van deze banken in het tegengaan van witwassen?

Antwoord vraag 5

In de openbare jaarverslagen van de grootbanken wordt in de gevraagde jaren slechts beperkt stilgestaan bij witwassen en de kwaliteit en effectiviteit van het werkproces voor het tegengaan hiervan. Directe oordelen of getallen hierover worden in de jaarverslagen niet genoemd. In algemene zin lijkt er wel een trend te zijn dat tussen 2010 en 2016 meer aandacht aan integriteit in de jaarverslagen wordt besteed en de integriteitrisico’s worden benoemd. Daarbij wordt aandacht besteed aan cliëntenonderzoek waarbij in twee gevallen ook het opleiden van personeel wordt benoemd. Op de werkprocessen bij het cliëntenonderzoek wordt slechts in een enkel geval in gegaan, zonder uitspraken te doen over de effectiviteit daarvan.

Vraag 6

Deelt u de opvatting dat de strafwet tekort schiet in het kunnen vervolgen van leidinggevenden van organisaties die of waarbinnen strafbare feiten worden gepleegd, zoals in deze casus bij ING? Deelt u de opvatting dat de huidige wetgeving te veel gericht is op een actief handelen van de leidinggevenden (bewust handelen, opzet) terwijl juist maatschappelijk wenselijk zou zijn dat ook een niet-handelen (schuld, omissie) strafrechtelijk te verwijten is aan leidinggevenden? Bent u bereid hier een wetenschappelijke verkenning naar te laten verrichten?

Antwoord vraag 6

Er zijn geen signalen bekend dat de strafwet tekort schiet in het kunnen vervolgen van leidinggevenden van organisaties waarbinnen strafbare feiten worden gepleegd. De opvatting dat de huidige wetgeving teveel gericht is op een actief handelen van de leidinggevenden kan ik dan ook niet onderschrijven. Uit de rechtsgeleerde literatuur blijkt dat feitelijk leidinggeven ook kan bestaan uit ‘opzettelijk bevorderen’ en daarvan kan ook sprake zijn bij bewust niet-ingrijpen, bij nalaten en stilzitten. ‘Horen, zien en zwijgen’ bij de verantwoordelijke kan onder omstandigheden (want louter toelaten is niet per se opzettelijk bevorderen) leiden tot de kwalificatie: feitelijk leidinggeven.’ [1] Mede in dit licht is het niet noodzakelijk om een wetenschappelijke verkenning te verrichten naar de vraag of de huidige wetgeving op het punt van de strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens het leiding geven aan een strafbaar feit dat wordt begaan door een rechtspersoon te veel gericht is op een actief handelen van de leidinggevenden en onvoldoende op niet-handelen.



[1] De Hullu, Materieel strafrecht, zesde druk, p. 506.