Antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma en Van Helvert over het bericht dat PrisonLaw breekt met Buitenlandse Zaken




Hierbij bied ik de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Sjoerdsma (D66) en Van Helvert (CDA) over het bericht dat PrisonLaw breekt met Buitenlandse Zaken. Deze vragen werden ingezonden op 17 oktober 2018 met kenmerk 2018Z18616.


De Minister van Buitenlandse Zaken,




Stef Blok [Ondertekenaar 2]




[Ondertekenaar 3]
[Ondertekenaar 4]
Antwoorden van de Minister van Buitenlandse Zaken op vragen van de leden Sjoerdsma (D66) en Van Helvert (CDA) over het bericht dat PrisonLaw breekt met Buitenlandse Zaken

Vraag 1
Kent u het bericht ‘PrisonLaw breekt met Buitenlandse Zaken’? 1)

Vraag 2
Klopt het dat de organisatie PrisonLaw niet langer subsidie van het ministerie van Buitenlandse Zaken wenst te ontvangen?

Vraag 3
Hoe duidt u het gegeven dat de organisatie PrisonLaw niet langer subsidie van het ministerie van Buitenlandse Zaken wenst te ontvangen, omdat de organisatie onvoldoende vertrouwen heeft in de relatie met het ministerie om juridische bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland onafhankelijk te kunnen verlenen?

Vraag 4
Kunt u aangeven waarom u zich niet in het door PrisonLaw geschetste beeld herkent? 2)

Vraag 5
Klopt het dat u, sinds het verzoek van PrisonLaw van mei 2018, in oktober nog steeds overleg met PrisonLaw voert over de modaliteiten van een vroegtijdige beëindiging? Klopt het dat de subsidierelatie met PrisonLaw formeel nog tot 31 december 2018 loopt? Zo ja, wat is de inhoud van deze gesprekken en wat is uw insteek om met PrisonLaw op uit te komen?

Vraag 6
Wat zijn de directe gevolgen van het besluit van PrisonLaw om niet langer subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te ontvangen voor gedetineerden in het buitenland?

Vraag 7
Op welke wijze bent u bereid de dienstverlening die door PrisonLaw wordt afgebouwd, op te vangen?

Antwoord op 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 8 oktober 2018 (30 010, Nr. 40) en mijn brief van 17 oktober 2018 (2018D49777) met antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Nispen.

Stichting PrisonLAW is één van drie organisaties die subsidie ontvangen op basis van het subsidiekader «Gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019» (Staatscourant 11 augustus 2016, Nr. 42301). Het huidige subsidieplafond geldt voor de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019. Medio dit jaar heeft Stichting PrisonLAW aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken meegedeeld dat de stichting had besloten de subsidierelatie vroegtijdig per 1 juli 2019, oftewel zes maanden voor het verstrijken van de driejarige subsidieperiode, te beëindigen. Sinds het besluit van Stichting PrisonLAW zijn de stichting en het ministerie in constructief overleg over de modaliteiten van de beëindiging en de overdracht van de activiteiten naar een andere tijdelijke partij. Het ministerie herkent zich niet in het beeld dat recentelijk in onder meer de media is geschetst. Het ministerie werkt sinds 2012 op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland met Stichting PrisonLAW samen. Binnen de algemene subsidieregels en de voorwaarden van de subsidiebeschikking kunnen alle subsidieontvangers op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland, zo ook Stichting PrisonLAW, zelfstandig en onafhankelijk opereren. Voor de gesubsidieerde activiteiten op het terrein van Gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019 geldt onder meer het hogergenoemde daarvoor vastgestelde subsidiekader.
Het ministerie werkt thans aan een tijdelijke oplossing voor juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden tot en met 31 december 2019. Medio 2019 zal het ministerie een regulier nieuw subsidiekader op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland publiceren en openstellen waarvan de meerjarige subsidieperiode start op 1 januari 2020.

Vraag 8
Hoe duidt u de constatering van PrisonLaw dat de consulaire bijstand van de overheid aan gedetineerden in het buitenland regelmatig tekortschiet? Kunt u in uw antwoord de bevindingen betrekken van de Algemene Rekenkamer in de Resultaten Verantwoordingsonderzoek 2017 voor het ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin kritiek wordt geuit op het dalende aantal bezoeken aan gedetineerden en waarin knelpunten in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) worden aangegeven? 3)

Antwoord
Het ministerie van Buitenlandse Zaken herkent het beeld dat door Prisonlaw wordt geschetst niet. Met de invoering van meer maatwerk in de gedetineerdenbegeleiding in 2015 werd een onderscheid geïntroduceerd in zorglanden en niet-zorglanden. Vanaf 2015 geldt een basispakket voor gedetineerden in de niet-zorglanden en een aanvullend maatwerkpakket in de zorglanden.
Met de invoering van meer maatwerk per 2015 ging de norm voor de bezoekfrequentie voor medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken in de niet-zorglanden van minimaal twee bezoeken per jaar naar één keer per detentie; in de zorglanden ging de norm van minimaal twee keer per jaar naar een indiicatieve norm van maximaal vier keer per jaar.
Onder meer door de verlaagde norm voor bezoeken in de niet-zorglanden (in deze landen bevindt zich de grote meerderheid van de Nederlandse gedetineerden) is het totaal aantal bezoeken in bijvoorbeeld 2017 lager dan in 2014. Daarnaast is er sinds 2014 sprake van een wereldwijd afnemend totaal aantal Nederlandse gedetineerden. Minder gedetineerden leiden tot minder bezoeken. Wel is het bezoekaantal aan gedetineerden in de zorglanden ongeveer constant gebleven.

Uit de ontwikkeling van het aantal bezoeken kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van minder zorg voor gedetineerden. Het ministerie van Buitenlandse zaken beoogt met name gedetineerden in zorglanden passende begeleiding te bieden. Passende begeleiding betekent niet per definitie meer bezoeken. De gedetineerdenbegeleiding bestaat uit verschillende onderdelen. Het afleggen van bezoeken is één onderdeel van het pakket aan consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.
Het maatwerk in de gedetineerdenbegeleiding kan inhouden dat focus wordt gelegd op de andere elementen van de gedetineerdenbegeleiding dan bezoeken. Andere elementen van gedetineerdenbegeleiding zijn onder meer:
- contacten met lokale autoriteiten over hun verantwoordelijkheid voor de Nederlandse gedetineerden
- informatieverschaffing aan Nederlandse gedetineerden en aan hun contactpersonen
- een budget voor noodzakelijke medische zorg voor zieke gedetineerden, die niet door de lokale overheid, gedetineerde zelf of familie kan worden betaald
- een attentiebudget voor bijvoorbeeld aanschaf van postzegels, telefoonkaart, toiletartikelen
- een maandelijkse gift van 30 euro aan gedetineerden in zorglanden
- subsidies aan andere Nederlandse organisaties die gedetineerden begeleiden (op het gebied van resocialisatie, maatschappelijke, sociale en geestelijke zorg en juridisch advies).

Voor de aspecten van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Wets) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wets) in de gedetineerdenbegeleiding verwijs ik naar mijn onderstaande antwoord op vraag 19.

Vraag 9
Welke verzoeken zijn door het ministerie van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw gedaan waar de organisatie vanwege de vertrouwensrelatie met de cliënt en/of de geheimhoudingsplicht niet aan kon voldoen?

Antwoord
Het ministerie is niet bekend met dergelijke verzoeken. Wel heeft het ministerie in voorkomend geval de vraag gesteld of publiciteit op een bepaald moment opportuun was tijdens stille diplomatie die het ministerie ten behoeve van de zaak van de gedetineerde ondernam. Ook heeft het ministerie gereageerd op in de pers gemelde feitelijke onjuistheden.

Vraag 10
Klopt het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken PrisonLaw onder druk heeft gezet kritische publicitaire uitingen te rectificeren door te verwijzen naar de subsidierelatie? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verklaart u de in het nieuwsbericht getoonde citaten uit e-mails en appberichten van ambtenaren van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw?

Antwoord
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 8 oktober 2018 (30 010, Nr. 40) en mijn brief van 17 oktober 2018 (2018D49777) met antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Nispen.

In algemene zin behoudt het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich steeds het recht voor om te reageren op feitelijke onjuistheden in berichtgeving op beleidsterreinen van het ministerie. Aldus kan het voorkomen dat het ministerie iemand attendeert op feitelijke onjuistheden, aangeeft hoe de feiten volgens het ministerie werkelijk zijn en iemand verzoekt de berichtgeving aan te passen. Ten aanzien van het laatste benadruk ik dat het steeds gaat om een verzoek. Hetzelfde geldt voor het vragen van aandacht van en in de media. In individuele consulaire zaken werkt het ministerie grotendeels bewust achter de schermen. Zo kan het gebeuren dat het ministerie in voorkomende gevallen in overweging geeft op bepaalde momenten, in het belang van de individuele zaak en de gemeenschappelijke doelstelling daarin, bijvoorbeeld tijdens de inzet van stille diplomatie, publicitaire stilte in acht te nemen. Hierover is met PrisonLaw regelmatig gecommuniceerd. Dat overleg had nimmer de intentie en het doel de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van Stichting PrisonLAW te beperken of daar op enigerlei wijze aan af te doen. De uiteindelijke afweging en beslissing ten aanzien van de timing en de opportuniteit van publiciteit zijn steeds aan de direct betrokken partijen.

Vraag 11
Hoe is door het ministerie van Buitenlandse Zaken met PrisonLaw gecommuniceerd na de vrijlating van dhr. R.v.d.D. in 2016?

Antwoord
Over individuele zaken wordt hoofdzakelijk schriftelijk gecommuniceerd (brief en email). Aanvullend vindt soms mondeling overleg plaats (telefonisch of in persoon). Dit was ook het geval in de zaak van dhr. R.v.d.D.
Vraag 12
Kunt u de gang van zaken rondom de verdwijning van 450 dollar verklaren die de in de Verenigde Staten gedetineerde heer J.S. van zijn zus zou hebben ontvangen maar is achtergehouden door een medewerker van het consulaat? Kunt u het interne onderzoek dat hiernaar is uitgevoerd aan de Kamer doen toekomen? Op welke wijze heeft de heer J.S. tegen de uitkomsten bezwaar kunnen maken?

Antwoord
Zoals ik uw Kamer met mijn brief van 8 oktober 2018 (30 010, Nr. 40) meedeelde, is uw Kamer op een eerder moment vertrouwelijk geïnformeerd over het integriteitsonderzoek dat is uitgevoerd naar aanleiding van de klacht van de heer J.S. De klacht betrof gedragingen van personen. Vanwege de wettelijke eisen die worden gesteld aan persoonsgegevensbescherming zijn het onderzoek en de afhandeling van de klacht vertrouwelijk. Naast uw Kamer zijn dhr. J.S. en Stichting PrisonLAW als direct betrokkenen over het onderzoek geïnformeerd.

Vraag 13
Kunt u de consulaire bijstand aan de heer J.S. concretiseren? Hoe vaak is de heer J.S. bezocht door medewerkers van de Nederlandse overheid, respectievelijk voor en na 2006?

Vraag 14
Wat bedoelt u met uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat consulaire bijstand “niet enkel [bestaat] uit bezoeken aan de gedetineerde, maar omvat ook andere elementen”? Welke “andere elementen” van consulaire bijstand heeft de heer J.S. specifiek ontvangen?

Antwoord op 13 en 14
Met de brief van 31 maart 2016 (30 010, Nr. 27) deed mijn voorganger uw Kamer een uitvoerig chronologisch overzicht toekomen van de consulaire bijstand aan de heer J.S., waarin ook de bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting staan opgenomen. Voor de andere elementen van gedetineerdenbegeleiding, naast bezoeken, verwijs ik u naar mijn bovenstaande antwoord op vraag 8. Dhr. J.S. heeft meerdere van deze elementen van gedetineerdenbegeleiding ontvangen.


Vraag 15
Wat bedoelt u met uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat “de bezoekfrequentie aan de heer J.S. in de afgelopen 33 jaar niet altijd constant is geweest”? Kunt u “niet constant” in deze concretiseren?

Vraag 16
Wat is precies het gevolg van de beleidswijzigingen in consulaire bijstand geweest voor de bijstand aan de heer J.S.?

Antwoord op 15 en 16
Beleidsherzieningen door de jaren heen hebben geleid tot aanpassingen van de norm voor het aantal bezoeken per jaar aan gedetineerden. Deze beleidswijzigingen hebben er toe geleid dat de bezoekfrequentie aan dhr. J.S. niet constant is geweest. Zo gold een periode dat gedetineerden werden bezocht al naar gelang de noodzaak of behoefte daaraan bestond. In de periode 2006-2014 gold een minimum bezoeknorm per gedetineerde van twee bezoeken per jaar. De recentste wijziging in de bezoeknorm dateert van 1 januari 2015. Voor de Verenigde Staten geldt sinds 1 januari 2015 een bezoeknorm van indicatief maximaal vier bezoeken per jaar. Hoe dit concreet uitwerkte voor dhr. J.S. en wanneer betrokkene niet is bezocht, valt af te leiden uit het chronologisch overzicht van alle bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting, waaraan ik heb gerefereerd in mijn antwoord op vraag 13.

Vraag 17
Hoe rijmt u uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat wanneer de heer J.S. en PrisonLaw van mening zijn dat het dienstig kan zijn dat, wanneer nieuwe verzoeken (parole en herziening) voorliggen, deze verzoeken weer ondersteund worden door Buitenlandse Zaken, met het feit dat PrisonLaw de banden met Buitenlandse Zaken nu verbreekt? Hoeveel verzoeken tot ondersteuning heeft PrisonLaw gedaan en hoe heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken daarop gereageerd?

Antwoord
De subsidieverlening door het ministerie van Buitenlandse Zaken aan organisaties die actief zijn op het gebied van gedetineerdenbegeleiding buitenland staat los van de mogelijkheid en bereidheid van het ministerie om in individuele gevallen op humanitaire gronden steun uit te spreken voor gratie en andere verzoeken. Het ministerie heeft onder meer de parole verzoeken van dhr. J.S. in 2015 en 2018 ondersteund.

Vraag 18
Kunt u uw antwoord herinneren op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u schreef dat het in 2000 voor het ministerie van Justitie en Veiligheid “niet in de rede” lag om kennis te hebben van het bestaan van een vertrouwensrapport? Waarom lag dat destijds niet in de rede?

Antwoord
In 2000 speelde het ministerie van Justitie en Veiligheid geen rol in de individuele gedetineerdenbegeleiding van dhr. J.S. zoals die werd uitgevoerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken.



Vraag 19
Kunt u uw antwoord herinneren op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u schreef dat het ministerie van Buitenlandse Zaken wat betreft WOTS-verzoeken een faciliterende rol vervult gelegen op het terrein van informatievoorziening aan gedetineerden, en in die hoedanigheid de heer J.S. “een brochure toestuurde over de WOTS”? Acht u dat adequate en afdoende informatievoorziening aan gedetineerden in het buitenland?

Antwoord
In Nederland valt strafoverdracht onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Rechtsbescherming. Op grond van de Wots moet een Nederlandse gedetineerde in het buitenland zelf een verzoek indienen voor strafoverdracht. De gedetineerde moet dat doen bij de autoriteit of instantie die daarover gaat in het land van strafoplegging. De gevangenis en de advocaat van de gedetineerde kunnen daarbij helpen. Zo kunnen de gevangenis en de lokale advocaat aan de gedetineerde informatie geven over de voorwaarden van een strafoverdracht en over de vraag hoe de aanvraag in het land van strafoplegging moet worden ingediend. Als de buitenlandse autoriteiten van het land van strafoplegging geen bezwaar hebben tegen de strafoverdracht, wordt Nederland gevraagd het vonnis over te nemen. In dat geval sturen de buitenlandse autoriteiten hun verzoek naar de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen die namens de minister van Rechtsbescherming verzoeken tot strafoverdracht behandelt.
Gelet op bovenstaande heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken bij de uitvoering van de Wots slechts een faciliterende rol, en dan vooral bij de informatievoorziening aan gedetineerden. Omdat het ministerie van Buitenlandse Zaken niet kan en mag treden in de beoordeling van individuele verzoeken tot strafoverdracht is het staand beleid om te volstaan met alleen het verschaffen van informatie over de Wots aan gedetineerden in de vorm van de Wots-brochure van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Met een inkleuring van de informatie naar het betreffende individuele geval zou het ministerie van Buitenlandse Zaken het risico lopen bij de gedetineerden een onjuiste verwachting te wekken; het zijn immers andere instanties die op het verzoek beslissen.

Vraag 20
Hoe vorderen de gesprekken tussen uw ministerie en het
ministerie van Justitie en Veiligheid om de knelpunten in de WETS en de WOTS aan te pakken?

Antwoord
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 19 behoort de uitvoering van de Wots tot het domein van mijn ambtgenoot van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit geldt evenzeer zo voor de Wets. Vanuit mijn eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheid voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland bevorder ik vanzelfsprekend een zo goed mogelijke oplossing van eventuele problematiek bij de praktische uitvoering van Wets en Wots, zoals het optimaliseren van de aanvraagprocedure voor strafoverdracht. Concreet bespreken het ministerie van Justitie en Veiligheid en het ministerie van Buitenlandse Zaken op welke wijze Nederlandse gedetineerden in een zo vroeg mogelijke fase kunnen worden geïnformeerd over de Wets en Wots.

1) De Volkskrant, 2 oktober 2018
2) Brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 8 oktober 2018 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 30010, nr. 40).
3) Kamerstuk, 3 4950-V, nr. 2.

Indiener(s)

Stef  Blok