Antwoorden van de minister van Justitie en Veiligheid op de vragen van het lid Van Oosten (VVD) over het bericht ‘honderden oude moord- en zedenzaken kunnen worden opgelost’ (ingezonden 26 september 2018, nr. 2018Z16879)
Vraag 1
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op schriftelijke en mondelinge
vragen over bloedsporen die bij het Nederlands Forensisch Instituut
(NFI) op de plank liggen? 1)
Antwoord op vraag 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat het inderdaad om maar liefst 20.000 bloedmonsters gaat?
Wist u dit ook al ten tijde van uw beantwoording van bovenvermelde
vragen? Behoren daartoe ook bloedmonsters die zijn afgenomen van
veroordeelde geweld- of zedenmisdadigers?
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de zijde van het coldcase team van de
politie dat mogelijk honderden oude moord- en zedenzaken kunnen worden
opgelost?
Antwoord op de vragen 2 en 3
Bij de beantwoording van de mondelinge vragen hierover tijdens het Vragenuur op 11 september jl. was ik hierover nog niet geïnformeerd door het NFI. Het NFI heeft mij inmiddels laten weten naar schatting 26.000 zogenoemde bloedmonsters in beheer te hebben. Het is niet uit te sluiten dat van deze collectie ook bloedmonsters deel uitmaken die zijn afgenomen van veroordeelde gewelds- of zedenmisdadigers. Aan een bloedmonster en de daarop vermelde informatie is niet te zien met betrekking tot welke delict(en) dat monster indertijd is afgenomen.
Hoe vaak uit deze bloedmonsters op rechtmatige wijze DNA-profielen kunnen worden opgesteld, hoe vaak die vervolgens tot een match zullen leiden en hoe vaak deze eventuele matches voldoende en doorslaggevend bewijs opleveren in concrete strafzaken is niet te voorspellen.
Vraag 4
Wat vindt u van de stelling dat destijds met precies hetzelfde doel
bloedmonsters zijn afgenomen als nu DNA wordt afgenomen, namelijk om
sporen in of uit te sluiten? Wat zegt dat over de wenselijkheid om
betreffende bloedmonsters alsnog te benutten in het kader van de
opsporing van daders van ernstige geweld- of zedenmisdrijven?
Antwoord op vraag 4
De bloedmonsters zijn deels voor de inwerkingtreding van de eerste regeling van het DNA-onderzoek in het Wetboek van Strafvordering op 1 september 1994 afgenomen en deels daarna. De bloedmonsters die niet ten behoeve van de uitvoering van een DNA-onderzoek zijn afgenomen, zijn op vrijwillige basis afgestaan voor serologisch onderzoek (eiwitonderzoek, waaronder bloedgroeponderzoek), bijvoorbeeld door getuigen of verdachten die op die wijze de verdenking die op hen rustte, wilden ontkrachten. Ik begrijp de wens om de betreffende bloedmonsters alsnog voor DNA-onderzoek te benutten en deze op die manier mogelijk verder bij te laten dragen aan de opsporing van ernstige geweld- of zedenmisdrijven. Of dat wettelijk en praktisch gezien ook mogelijk is, wordt momenteel onderzocht.
Vraag 5
Vindt u het in het licht van het grote aantal bloedmonsters en de
uitspraken van het cold caseteam nog steeds verantwoord om pas bij de
evaluatie van de Wet DNA-V in beeld te brengen of toestemming gevraagd
kan worden aan betrokkenen om alsnog DNA uit die bloedmonsters te
herleiden? Zo ja, kunt u dit nader uiteen zetten?
Antwoord op vraag 5
Ja, deze tijd is nodig om deze ingewikkelde juridische en praktische vragen samen met het openbaar ministerie en het Nederlands Forensisch Instituut zorgvuldig te onderzoeken. Mocht ik in de loop van dit onderzoek tussenresultaten aan uw Kamer kunnen melden die voldoende betrouwbaar, helder en volledig zijn, dan zal ik dat doen.
Vraag 6
Welke argumenten zouden überhaupt ertoe kunnen leiden dat wordt
afgezien van mogelijkheden om alsnog DNA te herleiden uit deze
bloedmonsters?
Vraag 7
Zijn er andere (wettelijke) opties om legitiem DNA uit deze
bloedmonsters te kunnen herleiden, afgezien van het vragen om
toestemming aan betrokkenen dan wel nabestaanden? Welke bevoegdheden
heeft het openbaar ministerie of heeft u hierbij?
Antwoord op de vragen 6 en 7
Forensisch DNA-onderzoek en het gebruik van DNA-profielen en celmateriaal zoals bloedmonsters is alleen toegestaan in situaties die bij wet zijn vastgelegd. Er zal dus steeds een wettelijke grondslag moeten zijn om het DNA-profiel uit deze bloedmonsters in de DNA-databank op te nemen en te vergelijken met andere DNA-profielen. Daarnaast geldt dat de toestemming die destijds is gegeven om het bloed af te nemen, ook betrekking moet hebben op het bewaren voor de uitvoering van een DNA-onderzoek. Of die grondslag aanwezig is en of de toestemming die reikwijdte heeft, wordt samen met de juridische en praktische haalbaarheid van het vragen van toestemming op dit moment onderzocht.
Vraag 8
Heeft u inmiddels op zijn minst het adressenbestand in kaart gebracht
zodat u betrokkenen of hun nabestaanden gericht om toestemming kunt
vragen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 8
Nee. De uitwisseling van gegevens die nodig is om een adressenbestand samen te stellen, vormt onderdeel van de juridische analyse die momenteel wordt uitgevoerd.
Vraag 9
Bent u - al met al - bereid betrokkenen dan wel hun nabestaanden aan te
schrijven met het verzoek om toestemming om DNA materiaal te herleiden
uit de op de plank liggende bloedmonsters? Zo ja, wanneer gaat u dat in
gang zetten?
Antwoord op vraag 9
Zoals de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie op 3 oktober 2017 aan uw Kamer heeft toegezegd, wordt momenteel de juridische en praktische haalbaarheid onderzocht om toestemming aan betrokkenen of hun nabestaanden te vragen om uit hun indertijd afgestane bloedmonsters DNA-profielen te bepalen, deze op te slaan in de DNA-databank en te vergelijken met de andere daarin verwerkte DNA-profielen. De uitkomsten hiervan zijn leidend voor eventuele vervolgstappen.
1) Mondelinge vragen; https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/plenaire_verslagen/detail?vj=2017-2018&nr=107&version=2
En Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar II 2017-2018, nr. 2644.