Antwoord op vragen van het lid Stoffer over de belemmering van de 'vaste laag' bij Nijmegen voor de binnenvaart

Geachte voorzitter,

Hierbij doe ik u toekomen de antwoorden op de vragen van het lid Stoffer (SGP) over de belemmering van de ‘vaste laag’ bij Nijmegen voor de binnenvaart.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de ‘vaste laag’ in de Waal bij Nijmegen op de binnenvaartroute naar Duisburg in deze droogteperiode het minst diepe punt is (Schuttevaer, ‘Vaste laag Nijmegen’ nu minste diepte op route naar Duisburg, 24 augustus 2018)?

Antwoord 1

Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.

Vraag 2

Bent u ervan op de hoogte dat bij het weghalen van deze ‘vaste laag’ in een periode van lage waterstand binnenvaartschippers meer lading mee zouden kunnen nemen met bijbehorende kostenefficiëntie en milieuvoordelen?

Antwoord 2

Het is mij bekend dat de vaste laag bij laag water een aandachtspunt is bij het realiseren van een betrouwbare toekomstige bodemdiepte op de Waal. Naar de oorzaken en consequenties van bodemerosie en de vaste laag loopt daarom al een onderzoek dat binnenkort afgerond wordt. Op basis van dit onderzoek “Duurzame bodemligging Rijntakken” zal ik de Tweede Kamer informeren over hoe ik hier verder mee om wil gaan.

Vraag 3

Deelt u de verwachting dat in de toekomst vaker sprake zal zijn van periodes van extreme droogte en lage waterstanden?

Antwoord 3

Ja, ik houd er rekening mee dat er in de toekomst meer periodes van extreme droogte zullen voorkomen.

Vraag 4

Is de veronderstelling juist dat de ‘vaste laag’ weinig toegevoegde waarde meer heeft?

Vraag 5

Kunt u een indicatie geven van de mogelijke gevolgen van het weghalen van de ‘vaste laag’ voor de rivierbedding?

Vraag 6

Kunt u een inschatting geven van de kosten die het weghalen van de ‘vaste laag’ met zich mee zal brengen?

Vraag 7

Bent u bereid de ‘vaste laag’ weg te laten halen?

Antwoord 4,5,6,7

Hoe om te gaan met de vaste laag bij Nijmegen, de consequenties van bodemerosie en de mogelijke oplossingen zal ik meenemen in mijn reactie op het eerder genoemde onderzoek.

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,

drs. C. van Nieuwenhuizen Wijbenga