Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar

Antwoorden van de minister voor Rechtsbescherming op de vragen van het lid Van Nispen (SP) over het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar (ingezonden 28 augustus 2018,

nr. 2018Z14931)

Vraag 1

Waarom heeft u van uw werkbezoek aan Achmea Rechtsbijstand een filmpje laten maken om dit vervolgens te verspreiden via Twitter? Op grond van welke argumenten heeft u daarvoor gekozen?

Vraag 2

Door wie is dit bedacht? Hoeveel voorlichters hebben zich hiermee beziggehouden? Waarom vond u dit een goed idee?

Antwoord 1 en 2

Zoals aangekondigd in mijn brief van 27 november 2017 [1] en tijdens het dertigledendebat over gesubsidieerde rechtsbijstand in uw Kamer op 1 februari jl.[2] ben ik in gesprek met professionals in en rond het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Het afleggen van werkbezoeken is een goede manier om de praktijk beter te leren kennen en met verschillende partijen in gesprek te gaan.

Met het delen van beeldmateriaal maak ik inzichtelijk waaruit deze werkbezoeken bestaan.

Vraag 3

Ziet u niet het risico dat dit als een soort reclamefilm voor een commerciële verzekeraar opgevat kan worden?

Antwoord vraag 3

Nee.

Vraag 4

Bent u bereid nu ook op werkbezoek te gaan bij bevlogen sociaal advocaten, die door uw toedoen nog steeds een veel te lage vergoeding krijgen voor hun werkzaamheden en ook daar een film over te maken en te verspreiden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 4
Mijn bezoek aan Stichting Achmea Rechtsbijstand was één van de vele werkbezoeken die ik de afgelopen periode heb afgelegd aan verschillende organisaties en professionals, waaronder bijvoorbeeld ook aan het juridisch loket, de raad voor rechtsbijstand en kantoren van sociale advocaten.

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van de leden Kuiken en Gijs van Dijk (beiden PvdA), ingezonden 27 augustus 2018 (vraagnummer 2018Z14912)



[1] Kamerstukken II 2017/18, 31 753, nr. 143.

[2] Handelingen II 2017/18, nr. 47, item 9.

Indiener(s)