Antwoord op vragen van het lid De Graaf over de veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani

Vragen van het lid De Graaf (PVV) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani (ingezonden 6 april 2018). Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (ontvangen 23 mei 2018) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2022

Vraag 1

Bent u bekend met de veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Bent u bereid zorg te dragen voor denaturalisatie van deze moslimterrorist? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening dat Boulahyani zijn recht heeft verspeeld om terug te keren? Hoe zorgt u er voor dat Boulahyani nooit meer voet op Nederlandse bodem zal zetten?

Antwoord 2 en 3

Het Nederlanderschap kan op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) worden ingetrokken als een persoon zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De intrekking van het Nederlanderschap mag niet tot staatloosheid leiden. Als aan alle toepasselijke voorwaarden wordt voldaan is het intrekken van het Nederlanderschap een van de opties die ik nadrukkelijk overweeg. Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken wordt de betrokken persoon tevens ongewenst vreemdeling verklaard en gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze signalering heeft tot doel te voorkomen dat de betrokkene ongezien het Schengengebied kan inreizen. Of de betreffende bepaling uit de RWN van toepassing is op de casus van Marouane Boulahyani daar kan ik in het openbaar geen uitspraken over doen.

Vraag 4

Bent u bereid het in Nederland verblijvende deel van zijn jihadnetwerk in administratieve detentie te plaatsen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, past naar mijn oordeel niet in onze rechtsstaat. Artikel 5 van het EVRM biedt daar ook niet de ruimte toe (zie ook Kamerstuk 29 754, nr. 342). Indien een vermoeden bestaat dat er strafbare feiten worden gepleegd, kan door politie en het Openbaar Ministerie hiernaar onderzoek worden gedaan. Dat onderzoek kan leiden tot een strafrechtelijke vervolging en – indien daartoe aanleiding bestaat – toepassing van voorlopige hechtenis. Naast het strafrecht bestaan er bestuursrechtelijke maatregelen die de overheid kan nemen. Deze bestuursrechtelijke maatregelen zijn recent uitgebreid met de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die reeds enkele malen is toegepast.

Indiener(s)