1796
Vragen van de leden Omtzigt en Geluk-Poortvliet (beiden CDA) aan de
Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties over de aanhoudende problemen rondom de afschaffing
van de ANW-compensatie bij het ABP, zoals de fouten in de
pensioencommunicatie, de beperking tot 5 jaar van de coulanceregeling en de
zorgplicht van een pensioenfonds (ingezonden 21 maart 2018).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties), mede namens de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (ontvangen 17 april 2018).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds
(ABP) in februari op haar website heeft gezet dat er in sommige
gevallen alsnog recht bestaat op een gedeeltelijke Algemene Nabestaandenwet
(ANW)-compensatie? 1
Ja. Voor deelnemers die pensioen hebben opgebouwd voor 1996 kan er een
aanvulling op het nabestaandenpensioen bestaan. De betreffende rechten uit
bijlage K van het pensioenreglement zijn gaan herleven, doordat de
ANW-compensatieregeling bij het ABP vervalt. De rechten uit de bijlage
waren sinds de invoering van de ANW-compensatie niet leidend bij het
bepalen van de uitkering, maar komen nu dus weer in beeld. Dit element is in
een laat stadium van de discussie over de ANW-compensatieregeling naar
boven gekomen, waarmee de complexiteit van de ABP-regeling nog eens
wordt onderstreept.
Vraag 2
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat deze gedeeltelijke ANWcompensatie
bestaat voor mensen die voor 1996 dienstjaren bij het ABP
hebben opgebouwd?
Op 19 februari 2018 zijn de sociale partners, waaronder de sector Rijk als
werkgever, in de Pensioenkamer er op gewezen dat deze bepaling uit 1996
weer betekenis krijgt door de afschaffing van de ANW-compensatieregeling.
Vraag 3
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP niets over deze aanvullende regeling
gecommuniceerd heeft in de brieven die naar alle deelnemers gestuurd zijn?
Ja.
Vraag 4
Bent u ervan op de hoogt dat het ABP niets over deze aanvullende regeling
gecommuniceerd heeft in de uniforme pensioenoverzichten en niets
communiceert in het online pensioenoverzicht mijnABP.nl?
Ja.
Vraag 5
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP bij geen enkele officiële woordvoering
tijdens de ANW-onrust over deze aanvulling communiceerde?
Ja.
Vraag 6
Herinnert u zich dat u bij antwoorden op eerdere Kamervragen2
, een eerdere
Kamerbrief3 en bij antwoorden op mondelinge vragen4 deze aanvullende
regeling niet heeft gemeld?
Ja.
Vraag 7
Denkt u dat het ABP-bestuur en de sociale partners bekend waren met dit
onderdeel van de pensioenregeling, toen zij besloten de ANW-compensatie in
een keer abrupt af te schaffen?
Ik acht het gezien de gevoerde gesprekken en de complexiteit van de
ABP-pensioenregeling onwaarschijnlijk dat de sociale partners en de leden
van het ABP-bestuur zich destijds bewust waren van het feit dat de betreffende
bepaling weer betekenis kreeg met het vervallen van de ANWcompensatieregeling.
Vraag 8
Indien u ook maar het vermoeden heeft dat zij wel bekend waren met deze
regeling, zijn zij dan zwaar nalatig geweten in het op geen enkele manier
hierover communiceren?
Zie antwoord op vraag 7.
Vraag 9
Indien het ABP-bestuur en de sociale partners niet bekend waren met dit
onderdeel van de pensioenregeling, hoe beoordeelt u dan hun functioneren
in hun verantwoordelijke functies?
De casus illustreert dat de ABP-pensioenregeling, waar onder andere
verschillende onderdelen van de regeling op elkaar ingrijpen, complex is. Het
akkoord van juli 2017 tussen werknemers en werkgevers heeft de complexiteit
binnen de regeling verminderd. Een van de stappen die in dat kader is
genomen was het afschaffen van de ANW-compensatieregeling. Deze stap
was mede ingegeven door het signaal van het ABP-bestuur dat de regeling
niet meer verantwoord uitvoerbaar was.
Vraag 10
Bent u van mening dat een pensioenfonds en in dit geval het ABP, gewoon
fatsoenlijk moet communiceren over haar regeling?
Ja.
Vraag 11
Heeft het pensioenfonds ABP fatsoenlijk gecommuniceerd en communiceert
het fatsoenlijk over dit onderdeel van de regeling?
Ik kom – zoals in vergelijkbare bewoording aangegeven in de schriftelijke
beantwoording van eerdere kamervragen5
, en het mondeling overleg met de
Kamer van 30 januari 2018 – tot de conclusie dat de berichtgeving en de
communicatie rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling
ronduit ongelukkig en onvoldoende is geweest. Dit geldt ook voor de zeer
late communicatie omtrent de betreffende aanvulling op het nabestaandenpensioen
dat kan bestaan voor deelnemers die pensioen hebben opgebouwd
voor 1996. De rechten kunnen immers leiden tot een aanvulling op het
nabestaandenpensioen (bovenop de extra rechten die voortkomen uit de
verruiming van het partner- en wezenpensioen per 2018).
Vraag 12
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft meegedeeld dat artikel 7:977,
eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op de ANWcompensatie
van het ABP omdat de Anw-compensatieregeling bij het ABP
geen risicoverzekering is in de zin van artikel 7:977, eerste lid, van het
Burgerlijk Wetboek? (Kamerstuk 31 490 nr. 238)
Ja.
Vraag 13
Waarom staat in artikel 5 van de pensioenwet «De artikelen 929, 935, eerste
lid, 936, tweede tot en met zesde lid, 941, vijfde lid, 969, 972, 977, tweede lid,
978, 979, 980, tweede lid en 983 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn
niet van toepassing op verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in
verband met een pensioenovereenkomst als bedoeld in deze wet of verzekeringsovereenkomsten
die worden gesloten in verband met een rechtsbetrekking
die op grond van deze wet is gelijkgesteld met een pensioenovereenkomst»?
In artikel 5, eerste t/m derde lid, van de Pensioenwet is een aantal bepalingen
uit boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met name genoemd, omdat het
onwenselijk is dat deze bepalingen van toepassing zijn op een verzekeringsovereenkomst
die is gesloten in het kader van een pensioenovereenkomst.
Dit heeft te maken met het bijzondere karakter van pensioenverplichtingen.
Werkgever en werknemer sluiten een pensioenovereenkomst, welke zijn
uitwerking krijgt in een uitvoeringsovereenkomst die tussen werkgever en
pensioenuitvoerder wordt gesloten. Er is derhalve geen directe relatie tussen
de werknemer en de pensioenuitvoerder in de zin van een overeenkomst.
Daarnaast is in artikel 5, vierde lid, van de Pensioenwet bepaald dat
bepalingen uit titel 17 en 18 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek buiten
toepassing blijven als zij strijd opleveren met bepalingen in de Pensioenwet.
Artikel 5, vierde lid, van de Pensioenwet is derhalve een restbepaling en
voorkomt dat de regels van de Pensioenwet, ook al zijn ze niet genoemd in
de eerste drie leden van artikel 5 van de Pensioenwet, doorkruist worden
door bepalingen uit de titel 17 en 18 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Vraag 14
Betekent artikel 5 dat artikel 7:977, eerste lid, dat niet uitgezonderd wordt in
artikel 5 van de Pensioenwet, wel van toepassing is op de ANW-compensatie
die in haar aard gewoon een risicoverzekering is?
In onderhavig geval zijn door werkgevers en werknemers gezamenlijk
afspraken gemaakt over de ANW-compensatie. Deze afspraken in het kader
van de arbeidsovereenkomst, hebben geresulteerd in afspraken tussen de
werkgever en het ABP. De overeenkomst waarin dit resultaat is neergelegd, is
een collectieve regeling van de werkgever met het ABP en geen klassieke
levensverzekering. De ANW-compensatieregeling is afgeschaft door sociale
partners, terwijl tegelijkertijd het nabestaandenpensioen is verruimd. De
wijziging van ANW-compensatie in een hoger nabestaandenpensioen is geen
eenzijdige actie van een verzekeraar als bedoeld in artikel 7:977, eerste lid,
van het Burgerlijk Wetboek, en ziet niet op deze situatie waarin werkgevers
en werknemers gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over (de wijzigingen
van) het nabestaandenpensioen. Van een (eenzijdige) opzegging van een
verzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:977, eerste lid, BW is in het
geval van de ANW-compensatie bij ABP dan ook geen sprake.
Vraag 15
Betekent artikel 5 dat artikel 7:977, eerste lid, dat niet uitgezonderd wordt in
artikel 5 van de Pensioenwet, wel van toepassing is op een collectieve
ANW-compensatie die nu door koepels wordt afgesloten en die in haar aard
gewoon een risicoverzekering is?
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 16
Kunt u heel precies uiteenzetten welke wettelijke waarborgen van toepassing
zijn op risicodekkingen die in een pensioenovereenkomst zitten?
Nee, «heel precies» is het lastig te beantwoorden gezien de ruime vraagstelling
in combinatie met een brede wet als de Pensioenwet. In zijn algemeenheid
kan met betrekking tot regels voor een partnerpensioen op risicobasis
worden verwezen naar artikel 55, vijfde lid, van de Pensioenwet (doorlopende
aanspraak op partnerpensioen bij werkloosheid), artikel 56 (behoud aanspraak
op partnerpensioen bij onbetaald verlof), en artikel 61, zevende lid en tiende
lid, van de Pensioenwet (keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen).
Vraag 17
Kan een nabestaandenpensioen op risicobasis van de een op de andere dag
opgezegd worden in een pensioenregeling zonder dat het individu een
passend alternatief heeft?
In het geval van de Anw-compensatieregeling uitgevoerd door het ABP is
geen sprake van een «opzegging» van het recht op nabestaandenpensioen. Er
is door sociale partners andere invulling gegeven aan het recht op nabestaandenpensioen.
Daarmee is de situatie van deze vraag niet aan de orde.
Vraag 18
Welke toezichthouder houdt toezicht op de correcte uitvoering van risicoverzekeringen?
Artikel 151 Pensioenwet regelt de verdeling van de toezichttaken van
toezichthouders DNB en AFM. De AFM is belast met het gedragstoezicht en
DNB met prudentieel en materieel toezicht bij pensioenuitvoerders. De
expliciete taakafbakening is nader uitgewerkt in artikel 36 van het Besluit
uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Deze
verdeling van toezichtstaken geldt ook voor regelingen met betrekking tot het
nabestaandenpensioen, waaronder ANW-compensatie.
Vraag 19
Is er een zorgplicht bij riscoverzekeringen? Zo ja, wie houdt daar toezicht op?
De wetgever beoogt een gedeelde verantwoordelijkheid bij de wijziging van
een pensioenregeling. De werkgever dient de pensioenuitvoerder te
informeren over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst. De pensioenuitvoerder
informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in
de pensioenovereenkomst over de wijziging. Op deze informatieverplichting
zijn de algemene wettelijke verplichte communicatievereisten van toepassing,
waarop de AFM toezicht houdt.
Vraag 20
Acht u de bescherming van de deelnemer bij wie een deel van het pensioen
op risicobasis verzekerd is afdoende, nu het in een keer eenzijdig opgezegd
kan worden?
Zie het antwoord op vraag 17: sociale partners komen de arbeidsvoorwaarde
pensioen, inclusief het nabestaandenpensioen, overeen. Er is dus geen sprake
van een eenzijdige opzegging.
Vraag 21
Kunt u aangeven welke sectoren bij het ABP een contract hebben afgesloten
waar deelnemers wel of niet onder kunnen vallen voor een ANWhiaatverzekering?
Sectoren kunnen geen contract voor een ANW-hiaatverzekering bij het ABP
afsluiten, maar zich desgewenst tot de markt richten. De verantwoordelijkheid
om al dan niet een ANW-hiaatverzekering aan te bieden ligt bij de werkgevers
in de sectoren. Er bestaan daarbij verschillende situaties, mede afhankelijk
hoe de betreffende sector georganiseerd is. Zo hebben sommige sectoren
een overeenkomst afgesloten waar aangesloten werkgevers gebruik van
kunnen maken. De individuele deelnemer heeft vervolgens de keuze om daar
– afhankelijk van de persoonlijke situatie en voorkeuren – al dan niet op in te
tekenen als de werkgever dit aanbiedt. Andere sectoren hebben er voor
gekozen de aangesloten werkgevers vooral te informeren over de aanvullende
verzekeringsmogelijkheden. Wanneer de sector slechts 1 werkgever
heeft, kan een aanvullende verzekering direct aan de werknemers van de
sector worden aangeboden. Sommige sectoren hebben (nog) geen aanvullende
verzekering gefaciliteerd.
Vraag 22
Wat vindt u zelf een redelijke termijn die mensen nodig hebben om een keuze
te kunnen maken voor een dekking of niet onder een ANW-hiaatverzekering?
Wanneer zouden zij dus duidelijkheid moeten hebben of hun sector wel of
geen collectief contract heeft?
Met het verlengen van de coulanceregeling, hebben de deelnemers tot 1 mei
2018 de tijd gekregen wanneer zij zelf een aanvullend verzekeringsproduct
willen afsluiten. Dit acht ik een redelijke termijn. Een eventueel verzekeringsaanbod
via de werkgever kan bij die keuze worden betrokken.
Vraag 23
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het ABP een regeling heeft voor
ongeneeslijk zieken die zichzelf niet of tegen torenhoge kosten kunnen
verzekeren, zolang zij maar binnen vijf jaar overlijden?
Ja. Voor deelnemers die vóór 1 mei 2018 ongeneeslijk ziek zijn en zich
daardoor voor 1 mei 2018 niet, of alleen tegen meer dan twee maal de
basispremie, aanvullend kunnen verzekeren (en dit tijdig aantonen bij het
ABP), geldt een uitzondering in vorm van de zogenoemde coulanceregeling.
In dat geval kan voor de partner ook na 1 mei 2018 het recht op ANWcompensatie
blijven bestaan volgens de oude voorwaarden. De looptijd van
deze coulanceregeling is beperkt tot 1 mei 2023. Dit betekent dat de partner
alleen recht kan hebben op ANW-compensatie als de deelnemer overlijdt
voor 1 mei 2023. Op 1 mei 2023 wordt de coulanceregeling beëindigd, maar
is er mogelijk wel recht op een aanvulling op het nabestaandenpensioen voor
deelnemers die pensioen hebben opgebouwd voor 1996.
Vraag 24
Denkt u dat een ongeneeslijk zieke, die niet binnen vijf jaar overlijdt, over 4,5
jaar wel een verzekering kan afsluiten voor zijn/haar nabestaanden of zelfs
een verzekering tegen redelijke kosten?
Normaliter kan een ongeneeslijk zieke geen overlijdensrisicoverzekering
afsluiten. Dat zal ook over vijf jaar niet het geval zijn. De situatie is dan wel
anders. Tegenover het afschaffen van de ANW-compensatieregeling staat
immers een verbetering van het partner- en het wezenpensioen per 2018.
Vraag 25
Deelt u de mening dat deze regeling over vijf jaar tot totale wanhoop zal
leiden bij een aantal mensen? Bent u bereid het ABP te verzoeken deze
vijfjaarstermijn onmiddellijk te schrappen?
Ik begrijp uw zorg maar deel uw mening niet. Ik ben ook niet bereid het ABP
te verzoeken deze vijfjaarstermijn te schrappen. De ANWcompensatieregeling
bij ABP ontstond toen de overheid in 1996 de Algemene
Weduwen- en Wezenwet verving door de beperktere dekking in de Algemene
Nabestaandenwet. Deze wetswijziging werd onder andere ingegeven door
veranderende maatschappelijke en politieke opvattingen. De ANWcompensatieregeling
bij het ABP bood nog een gedeeltelijke compensatie
indien geen of verminderd recht op een ANW-uitkering vanuit de overheid
bestond. Circa twee decennia later, waarin maatschappelijke ontwikkelingen
verder zijn voortgeschreden, hebben werkgevers en werknemers bij het ABP
in gezamenlijkheid besloten de ANW-compensatieregeling te beëindigen.
Door de coulanceregeling blijft de instroom in de ANW-compensatieregeling
de facto nog vijf jaar in stand, zij het voor een zeer beperkte groep (d.w.z.
voor ongeneeslijk zieken/niet-verzekerbare deelnemers).
Met het oog op de gewenste uitvoerbaarheid van de ABP-regeling (zie
antwoord op vraag 9), moet de instroom in de ANW-compensatieregeling op
termijn worden beëindigd. Tegen deze achtergrond heeft het ABP-bestuur er
voor gekozen om de termijn voor de coulanceregeling te beperken tot 5 jaar,
waarbij er een evaluatie zal plaatsvinden in 2019. Kabinetswerkgevers zullen
bij deze evaluatie vinger aan de pols houden. Zoals aangegeven bij vraag 24,
staat tegenover het afschaffen van de ANW-compensatieregeling een
verbetering van het partner- en wezenpensioen.
Vraag 26
Hebben gepensioneerden die een partner jonger dan de AOW-leeftijd hebben,
een werkelijk alternatief gekregen voor de ANW-hiaatverzekering van het
ABP?
Deelnemers (dus ook gepensioneerden die een partner hebben jonger dan de
AOW-leeftijd) die voor 1 mei 2018 door een verzekeraar geweigerd worden,
of alleen verzekerbaar zijn tegen een premie die gelijk of hoger is dan 2x de
basispremie van een verzekeraar kunnen aanspraak maken op de coulanceregeling.
Daarnaast geldt dat gepensioneerden vaak opbouwjaren zullen
hebben van voor 1996 waarmee recht op een aanvulling op het nabestaandenpensioen
kan bestaan.
Vraag 27
Bent u alsnog bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te vragen
onderzoek in te stellen naar de gang van zaken rond de afschaffing van de
ANW-compensatie bij het ABP nu volstrekt duidelijk is dat:
a. Het ABP haar deelnemers niet binnen de wettelijke termijn van drie
maanden correct geïnformeerd heeft over de wijziging in de regeling?
b. Het ABP overduidelijk onjuiste informatie verschaft op haar pensioenoverzichten
en op mijnAPB.nl?
c. Het ABP in een aantal gevallen effectief de totale uitkering met meer dan
de helft verlaagd heeft voor toekomstige nabestaanden?
Nee. De AFM is een onafhankelijk toezichthouder die haar eigen afwegingen
maakt in de inzet van de toezichtcapaciteit. De AFM is ook van deze casus op
de hoogte en zal deze wegen in de gehanteerde toezichtstrategie.
Bij een wijziging van de pensioenovereenkomst ziet de AFM erop toe dat
deelnemers binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst
door de pensioenuitvoerder worden geïnformeerd (zie antwoord bij
vraag 19). Het pensioen is een ketenverantwoordelijkheid waarbij meerdere
partijen betrokken zijn. De sociale partners hebben hun verantwoordelijkheid
en rol bij het vormgeven van een nieuw pensioencontract en bij de wijzigingen
van pensioenregeling. Pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor de
uitvoering van de (gewijzigde) regeling en de informatieverstrekking over de
wijziging na het genomen besluit door sociale partners. De AFM kijkt in haar
beoordeling van de informatieverstrekking naar alle informatiemiddelen:
brieven, website(s), nieuwsberichten etc. Over onderzoeken en resultaten
daarvan bij individuele instellingen doet de AFM echter geen uitspraak.
Vraag 28
Hoe beoordeelt u de totale gang van zaken bij het ABP van de afgelopen
maanden?
Het is goed dat werknemers en werkgevers in juli 2017 een breed akkoord
hebben gesloten over de ABP-pensioenregeling, waarbij onder andere de
complexiteit binnen de pensioenregeling is verminderd. Niettemin zijn de
berichtgeving en de communicatie rondom het vervallen van de ANWcompensatieregeling
ronduit ongelukkig en onvoldoende geweest. Dit geldt,
helaas, ook voor de rechten op aanvulling op het nabestaandenpensioen,
waarover het ABP pas in februari een bericht op de website heeft geplaatst.
Het ABP-bestuur is momenteel bezig met een evaluatie, waarbij ook de
sociale partners worden betrokken. Het is van belang hier lering uit te trekken
met het oog op mogelijke toekomstige wijzigingen in de pensioenregeling.
Vraag 29
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden,
vooral in verband met de keuzemogelijkheid die mensen nog hebben voor
1 mei, de vraag over BW artikel 7:977 en de vraag of het ABP de vijfjaarstermijn
tenminste wil laten vervallen?
De antwoorden zijn één voor één beantwoord en zo spoedig mogelijk
toegestuurd.
Bronnenlijst
1 https://www.abp.nl/over-abp/actueel/nieuws/recht_op_aanvulling_nabestaandenpensioen.aspx)
2 Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nrs. 962 en 963
3 Kamerstuk 31 490, nr. 238
4 Handelingen 45, item 5, 2017/18
5 Antwoord op vragen van de leden Omtzigt en Geluk-Poortvliet, 26 januari 2018, Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 963