Hierbij stuur ik u de beantwoording van de vragen van het lid Van Tongeren
(GroenLinks) over het rapport ‘OPERA Safety Case’ (ingezonden 1 maart 2018,
kenmerk 2018Z03560).
Vraag 1
Bent u bekend met het eindrapport van de Centrale Organisatie Voor Radioactief
Afval (COVRA) ‘OPERA Safety Case’, dat op 29 januari 2018 is gepresenteerd?
Ja. Zoals u eerder bent geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 25
422, nr. 217), verwacht ik u in de loop van dit jaar een integrale beleidsreactie te
sturen op de eindrapporten van het OnderzoeksProgramma Eindberging
Radioactief Afval (OPERA) en het advies van de kwartiermaker van de
klankbordgroep.
Vraag 2
Deelt u de mening dat de absolute grenzen van de eigenschappen van de
overwogen eindberging van radioactief afval in klei niet zijn bepaald en dat
daardoor de veiligheid van deze eindberging niet is aangetoond? Zo nee, waarom
niet?
Het was niet het doel van het onderzoekprogramma OPERA om absolute grenzen
van eigenschappen van eindberging in Boomse klei te bepalen. OPERA heeft
onderzocht hoe eindberging van radioactief afval mogelijk is in Boomse klei en dat
vastgelegd in een initiële Safety Case. Deze initiële Safety Case is een eerste
aanzet voor een veiligheidsstudie voor een mogelijk ontwerp van een eindberging
voor radioactief afval in Boomse klei. Er zal nog veel onderzoek moeten
plaatsvinden om te komen tot een complete veiligheidsstudie voor een concrete
eindberging die door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming
(ANVS) beoordeeld kan worden op volledigheid en juistheid. Aangezien de keuze
voor het type eindberging is voorzien rond 2100, is hier tijd voor. Deze tijd zal ook
worden benut voor verder onderzoek naar eindberging van radioactief afval in de
andere mogelijke geologische lagen.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het toch verklaren dat deze berging veilig is, past bij het
vaak door de COVRA genoemde doel van het onderzoek om aan te tonen dat deze
eindberging veilig is en niet bij wat het doel zou moeten zijn, namelijk het nagaan
of en hoe een veilige eindberging mogelijk is?
Ik deel deze mening niet. De doelstelling voor de OPERA Safety Case was om na te
gaan of veilige, lange termijn opberging (“eindberging”) van radioactief afval in
Nederland mogelijk is. Daarnaast is de technische haalbaarheid van het
eindbergingsconcept in Boomse klei onderzocht.
Vraag 4
Wilt u de grenzen van de eigenschappen van de berging alsnog laten bepalen uit
metingen in een nader onderzoek, begeleid door onafhankelijke deskundigen op
dat gebied (dus niet noodzakelijk op nucleair gebied), zodat daarmee kan worden
gezocht naar een zeker veilige berging? Zo nee, waarom niet?
Zover zijn we nu nog niet. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de
OPERA Safety Case een initiële Safety Case in een reeks van Safety Cases die gaan
volgen tot het moment van vergunningaanvraag. Naarmate het proces van
besluitvorming vordert, zullen de Safety Cases gedetailleerder worden. Uiteindelijk
zal de ANVS beoordelen of een eindberging op een dan gekozen locatie veilig is.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het voor de geloofwaardigheid van het vervolgonderzoek
nodig is dat dit wordt gecoördineerd door een organisatie die geen baat heeft bij
de voortzetting van het gebruik van kernreactoren? Zo nee, waarom niet?
Vraag 6
Wilt u zich inzetten voor wijziging van het beleid waarmee wordt bepaald dat deze
taak nu bij de COVRA ligt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5 en 6
Radioactief afval ontstaat op meer plaatsten dan enkel bij kernreactoren. COVRA is
de aangewezen organisatie om dit afval in ontvangst te nemen en te beheren en
neemt geen besluiten over de nut en noodzaak van kernreactoren. COVRA zal, als
vergunninghouder met de taak om het radioactief afval veilig te beheren,
onderzoek moeten doen om deze taak goed uit te kunnen voeren.
De onderzoeken binnen OPERA zijn uitgevoerd door onafhankelijke (inter-)nationale
wetenschappelijke instituten. Zodoende was er een scheiding tussen de
coördinatie van het onderzoek door COVRA en het daadwerkelijke onderzoek. De
onderliggende onderzoeken aan het eindrapport zijn allemaal openbaar gemaakt.
Op dit moment verkeert het onderzoek zich nog in de fase van het verkennen van
de haalbaarheid van verschillende opties voor eindberging van radioactief afval.
Dit sluit aan bij het beleid zoals beschreven in het nationale programma voor het
beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2015–2016, 25 422, nr. 149 ) waarin besluitvorming over eindberging
rond 2100 is voorzien. Bij vervolgonderzoeken in het kader van dit nationale
programma, zal steeds gekeken worden hoe deze onderzoeken het beste
georganiseerd kunnen worden. Dit zal afhankelijk zijn van de fase waarin de
beleidsontwikkeling zich bevindt en van het doel van de onderzoeken. Het is geen
beleidskeuze dat de coördinatie van deze onderzoeken altijd bij COVRA ligt.
Vraag 7
Deelt u de mening dat de producenten van kernafval verantwoordelijk zijn voor de
financiering van het op een correcte wijze verwerken van dat afval? Zo nee,
waarom niet?
Vraag 8
Deelt u de mening dat hier nog steeds sprake van is, nu alle verantwoordelijkheid
(en risico's en onverwachte meerkosten) voor rekening komt van de COVRA (een
100% staatsbedrijf), er onlangs bekend is gemaakt dat de overheid 117 miljoen
extra uittrekt voor het opruimen van historisch kernafval en de producenten van
kernafval van alle toekomstige risico's zijn gevrijwaard? Zo nee, waarom niet?
Vraag 9
Bent u er zeker van dat de belastingbetaler niet zal opdraaien voor de rekening
van het kernafval van kerncentrale Dodewaard, kerncentrale Borssele en URENCO?
Zo ja, op basis waarvan kunt u hiervan zeker zijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7, 8 en 9
Eén van de uitgangspunten van het beleid voor het beheer van radioactief afval is
dat ‘de vervuiler betaalt’. COVRA wordt geacht op bedrijfsmatige manier en
kostendekkend te opereren. In het algemeen worden grote investeringen voor de
realisatie van nieuwe gebouwen voor opslag direct door de grote aanbieders van
radioactief afval – zoals EPZ (Borssele) en URENCO – gefinancierd. Daarnaast
betalen de aanbieders van radioactief afval een (contractueel) tarief aan COVRA
voor verwerking, opslag en eindberging van het afval. In het Besluit
Basisveiligheidsnormen Stralingsbescherming is vastgelegd dat COVRA de kosten
die het in rekening brengt voor beheer (inclusief onderzoek) op transparante,
objectieve en niet-discriminerende wijze vaststelt.
Een deel van de kosten die zijn verbonden aan het opruimen van het historisch
afval in Petten, betreffen de tarieven die ECN/NRG aan COVRA moet betalen.
COVRA hanteert hierbij hetzelfde principe als voor andere aanbieders van
radioactief afval. Aangezien dit historisch afval niet zonder meer binnen de
reguliere afvalstromen naar COVRA past, worden door COVRA en ECN/NRG
specifieke afspraken gemaakt over de acceptatiecriteria en kosten. Zoals
toegezegd in het Algemeen Overleg Nucleaire veiligheid van 20 december 2017,
wordt u in het voorjaar nader geinformeerd over dit vraagstuk.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, zijn er bepaalde risico’s waaraan COVRA is
blootgesteld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 25 422, nr. 142). COVRA
neemt het eigendom van het afval immers over van de producenten van het afval.
Toekomstige ontwikkelingen op het gebied van aangroei van de middelen die
COVRA beheert en kostenramingen voor voornamelijk eindberging zijn onzeker en
vormen een financieel risico. Dit financiële risico is inherent aan het lange termijn
karakter van de activiteiten. Aan de andere kant is er zekerheid over de
verantwoordelijkheid nadat het afval is overgedragen, die ligt namelijk bij COVRA,
waarbij de betaling voor de verwerking en het beheer bij de overdracht van het
radioactief afval wordt voldaan door de leveranciers. Er blijven op deze wijze geen
(eeuwigdurende) vorderingen bestaan op ondernemingen, waarvan het
voortbestaan op de lange termijn onzeker is.
Over de ontmanteling van de Kerncentrale Dodewaard is onlangs aan uw kamer
medegedeeld dat vertegenwoordigers van de betrokken partijen – GKN, NEA, de 4
elektriciteitsproductiebedrijven en de Staat – op dit moment gesprekken voeren
om te onderzoeken of een mogelijkheid bestaat voor een minnelijke regeling
(Tweede Kamer, Vergaderjaar 2017-2018, 29 697, nr. 41).