1458
Vragen van de leden Moorlag en Nijboer (beiden PvdA) aan de Ministers van
Economische Zaken en Klimaat en van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties over het bericht «Gasloos vergt nieuwe regelgeving»
(ingezonden 13 februari 2018).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties), mede namens de Minister van Economische Zaken en
Klimaat (ontvangen 16 maart 2018).
Vraag 1
Kent u het bericht «Gasloos vergt nieuwe regelgeving»?1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat de regelgeving hiaten vertoont dan wel dat de
bestaande regelgeving gemeenten belemmert om de energietransitie in
praktijk te brengen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het is evident dat de bestaande wet- en regelgeving moet worden aangepast
om de energietransitie te kunnen ondersteunen. Zie hierover ook de brief van
de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 11 december 2017 over
de wetgevingsagenda energietransitie2
, waarin is ingegaan op aanpassingen
van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Warmtewet, de Wet windenergie
op zee en de Mijnbouwwet. In het kader van de eerste tranche van deze
wetgevingsagenda is het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet
1998 en van de Gaswet (Wet voortgang energietransitie3
) onlangs door uw
Kamer aanvaard. Dat geldt eveneens voor het wetsvoorstel tot wijziging van
de Warmtewet4
. Om de bouwregelgeving op de Wet voortgang energietransitie
af te stemmen, bereid ik tevens een wijziging van het Bouwbesluit 2012
voor, zodat nieuwe gebouwen in bestaand stedelijk gebied niet meer hoeven
te worden aangesloten op het gasnet.
Met betrekking tot de verder benodigde aanpassingen geldt het volgende. Na
de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal het gemeentelijk omgevingsplan
tevens fungeren als het gemeentelijk energie- en warmteplan, zodat
lokaal een integrale aanpak mogelijk wordt. Dan worden ook de huidige
rijksregels van het Bouwbesluit 2012 over de aansluiting van gebouwen op
de lokale infrastructuur voor elektriciteit, gas en warmte vervangen door
gemeentelijke regels, zodat meer ruimte voor lokaal maatwerk ontstaat.
Verder is in het Interbestuurlijk Programma (IBP) dat rijk, gemeenten,
provincies en waterschappen op 14 februari 2018 hebben bekrachtigd,
afgesproken dat rijk en decentrale overheden samen werken aan een
gezamenlijk beeld van belemmerende wet- en regelgeving voor de energietransitie
en zich inzetten om deze naar vermogen binnen het te sluiten
klimaatakkoord op te lossen. Aldus gaat duidelijk worden of de bestaande
wet- en regelgeving verdere aanpassing behoeft.
Vraag 3
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Vos-Van Veldhoven5
waarin de regering opgeroepen wordt om te onderzoeken of het
mogelijk is in de Wet ruimtelijke ordening vast te leggen dat in bestemmingsplannen
van gemeenten een strategie opgenomen wordt voor CO2-neutraliteit
in 2050?
Bij brief van 6 oktober 20166 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en
Milieu uiteengezet hoe aan de in de vraag bedoelde motie uitvoering wordt
gegeven. Zoals in deze brief is aangegeven worden uitkomsten van het
onderzoek meegenomen in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt
ruimere mogelijkheden voor een samenhangende aanpak van de fysieke
leefomgeving – inclusief het tegengaan van klimaatverandering – dan het
huidige stelsel. In de omgevingsvisie die zij op grond van de Omgevingswet
straks verplicht moeten opstellen, maken gemeenten strategische inhoudelijke
keuzen voor het gemeentelijk beleid over de fysieke leefomgeving,
waarbij het tegengaan van klimaatverandering één van de betrokken
belangen is. In het huidige stelsel van de Wro biedt overigens de structuurvisie
ook al de mogelijkheid om het gemeentelijk ruimtelijk beleid en het
duurzaamheidsbeleid op elkaar af te stemmen en daarin strategische keuzes
te maken, bijvoorbeeld voor het bereiken van CO2-neutraliteit. Het bestemmingsplan
kan vervolgens worden gehanteerd als een van de instrumenten
om in de structuurvisie ontwikkelde strategische beleidsdoelen te realiseren
door bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren of juist te beperken.
Die beleidsdoelen moeten dan wel ruimtelijk relevant en voldoende concreet
zijn.
Vraag 4
Deelt u de mening dat de energietransitie niet kan wachten op de Omgevingswet,
zeker nu de inwerkingtreding daarvan vertraagd is? Zo ja, wat gaat
u doen om te voorkomen dat de energietransitie bij gemeenten ook vertraagt
of wordt belemmerd door adequate regelgeving? Zo nee, waarom deelt u die
mening niet?
De aanpak van de energietransitie hoeft niet te wachten op de Omgevingswet.
Uit de praktijk blijkt dat al veel decentrale overheden bezig zijn met de
ontwikkeling van een visie op de energietransitie. In het IBP is afgesproken
dat overheden, op basis van de landsdekkende integrale regionale energieen
klimaatstrategieën, hun bestuurlijke keuzen in dat verband voor ten minste
de periode tot 2030 vastleggen in onder meer omgevingsvisies (NOVI, POVI,
GOVI) en omgevingsplannen. Om ten tijde van inwerkingtreding van de
Omgevingswet voortvarend aan de slag te kunnen, moeten overheden naar
mijn oordeel nu al beginnen met hun voorbereiding op het realiseren van
deze afspraken. Gemeenten hebben daarbij de mogelijkheid om vooruit te
lopen op de Omgevingswet. Zo experimenteren op grond van de Crisis- en
herstelwet (Chw) al meer dan 100 gemeenten met het bestemmingsplan met
verbrede reikwijdte. In dat experiment kunnen door de bredere reikwijdte
regels in het kader van de energietransitie in het bestemmingsplan worden
vastgelegd. Om gemeenten voortvarend gebruik te laten maken van de
mogelijkheden van de Omgevingswet heb ik op 31 januari 2018 in het
Algemeen Overleg over de staat van de woningmarkt reeds toegezegd de
Chw aan te passen om de woningbouwproductie te versnellen7
. Met die
aanpassing versnel en vereenvoudig ik de Chw-aanwijzingsprocedure. Van
deze versnelling en vereenvoudiging van de aanwijzingsprocedure kunnen
gemeenten die in het kader van de energietransitie aan de slag willen ook
gebruik maken.
Vraag 5
Wordt door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) te wijzigen door daarin vast
te leggen dat alle benodigde maatregelen voor de energietransitie in de
fysieke leefomgeving ruimtelijk relevant is en door het belang van de
energietransitie daarin te vast te leggen, de regelgeving voor gemeenten
verbeterd als het gaat om het vormgeven aan de energietransitie? Zo ja, gaat
u dan op korte termijn dit besluit in die zin verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De wijziging van het Bro zoals voorgesteld in het artikel is niet nodig om de
energietransitie vorm te geven in het bestemmingsplan. Gemeenten kunnen –
zoals in antwoord op vraag 4 reeds is beschreven – via de Chw werken met
het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Dit biedt de mogelijkheid om
in het bestemmingsplan meer regels met betrekking tot de energietransitie
vast te leggen. Door de aangekondigde aanpassing van de Chw wordt het
gemakkelijker voor gemeenten om deel te nemen aan Chw-experimenten en
daardoor nu al gebruik te maken van de instrumenten uit de Omgevingswet.
Daarnaast betekent de toevoeging aan het Bro dat in ieder bestemmingsplan
aandacht besteed moet worden aan de bijdrage die het bestemmingsplan aan
de energietransitie levert, een aanmerkelijke verzwaring van de onderzoeklasten
van gemeenten ter onderbouwing van het bestemmingsplan. Dat vind ik
onwenselijk. Een dergelijke verzwaring levert met name bij projecten die al in
gang zijn gezet problemen op. In deze projecten zijn de keuzen in ontwerpen
en contracten al vastgelegd. Dergelijke beslissingen laten zich vaak niet meer
terugdraaien, terwijl dan wel moet worden gemotiveerd waarom niet voor
(nog) duurzamer wordt gekozen. Ook is het niet mogelijk om in het Bro
onverkort vast te leggen dat alle maatregelen ten behoeve van de energietransitie
ruimtelijk relevant zijn. De reikwijdte van de Wro (de «goede
ruimtelijke ordening») staat dit niet toe. Die reikwijdte kan niet worden
verruimd door een Bro-wijziging. Ik zie op dit moment dan ook niet voldoende
mogelijkheden om het Bro op de voorgestelde wijze aan te passen.
Indien echter tijdens het onder vraag 2 geschetste proces voor het IBP blijkt
dat het Bro in zijn huidige vorm belemmeringen oplevert voor de realisatie
van de energietransitie, zal ik bezien hoe deze weggenomen kunnen worden.
Vraag 6
Deelt u de mening dat bovengenoemde wijziging van het Bro een opeenstapeling
van besluiten zoals warmteplannen en andere gebiedsaanwijzingen
kan voorkomen en dat dat bijdraagt aan de kenbaarheid en integraliteit van
beslissingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zie ik op dit niet
voldoende mogelijkheden om het Bro op de voorgestelde wijze aan te
passen. Ik wil een ongewenste opeenstapeling van besluiten zoveel mogelijk
langs andere weg voorkomen. Onder de Omgevingswet zal het gemeentelijk
omgevingsplan tevens fungeren als het gemeentelijk energie- en warmteplan,
zodat integrale besluitvorming wordt bevorderd en stapeling van besluiten
wordt voorkomen. Het gemeentelijk omgevingsplan is een door de gemeenteraad
vastgesteld, voor iedereen kenbaar besluit. Tot de inwerkingtreding
vormen warmteplannen of het aanwijzen van gebieden in het kader van de
energietransitie, belangrijke stappen of fasen in de gemeentelijke voorbereiding
en uitvoering van de energietransitie. Daar waar gemeentelijke
beleidsvorming onder de huidige wet- en regelgeving leidt tot ruimtelijk
relevante aspecten waarvan het wenselijk is dat die in een bestemmingsplan
worden vastgelegd, hebben gemeenten overigens nu ook al de beleidsvrijheid
om dat te doen en op grond van artikel 3.1 van de Wro reeds de
verplichting om dit in de toelichting op het plan te motiveren. Zodoende is de
kenbaarheid en integraliteit van de besluitvorming mijns inziens reeds
afdoende gewaarborgd.
Vraag 7
Deelt u de mening dat deze wijziging van het Bro het voor gemeenten tevens
mogelijk maakt uitvoeringsgerichte doelen op te nemen in het bestemmingsplan,
en niet louter te sturen op middel om een doel te bereiken? Zo ja, welke
voordelen ziet u hierin? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Ook onder het Bro is het al mogelijk om met
doelvoorschriften te werken, mits deze voorschriften ruimtelijk relevant zijn.
Een eventuele verbreding van de reikwijdte van het Bro zou er wel toe leiden
dat over meer onderwerpen dergelijke voorschriften kunnen worden gesteld.
Echter, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is de in die vraag
bedoelde wijziging van het Bro niet mogelijk omdat de reikwijdte van de Wro
daarvoor geen ruimte biedt. Wel kan zoals ook in het antwoord op vraag 4 en
5 is aangeven het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte uitkomst bieden.
Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat er bij het stellen van
doelvoorschriften, zowel onder het regime van de Wro als onder het regime
van de Chw, niet voorbij mag worden gegaan aan het feit dat ieder voorschrift
uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn. Zo zal het bijvoorbeeld niet
goed mogelijk zijn om te borgen dat in een gebied een bepaalde toename
van het percentage opgewekte duurzame energie moet worden gerealiseerd.
En wanneer deze toename niet wordt gerealiseerd wie hier vervolgens op
wordt aangesproken. Dit past niet goed bij het karakter van het bestemmingsplan
dat in hoofdzaak voorziet in voorschriften over toegestaan gebruik en
bouwen.
Vraag 8
Bent u van plan het om het Bouwbesluit te wijzigen in lijn met het voorgestelde
toekomstige Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), waarin geëxpliciteerd
is dat gemeenten in toekomstige omgevingsplannen de energieprestatienormen
kunnen aanscherpen ten opzichte van het Bbl, zodat ambitieuze
gemeenten de mogelijkheid krijgen om verdergaande eisen op te nemen voor
nieuwe ontwikkelingen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee,
waarom niet?
Ik ben niet van plan de in de vraag bedoelde algemene mogelijkheid om voor
nieuwe gebouwen strengere energieprestatie-eisen te stellen, vooruitlopend
op het Bbl te introduceren in het huidige Bouwbesluit 2012. Reden daarvoor
is dat de wettelijke grondslag voor het Bouwbesluit in de Woningwet het
bieden van die mogelijkheid niet toestaat. Bovendien kunnen ambitieuze
gemeenten die nu al zulke strengere eisen willen stellen, gebruik maken van
de mogelijkheden die de Chw op dat punt biedt. Een aantal gemeenten heeft
van die mogelijkheid al gebruik gemaakt en er zijn nog zes verzoeken daartoe
in behandeling. Gemeenten die dat willen, kunnen via de Chw-route dus nu al
strengere energieprestatie-eisen stellen.
1 http://m.binnenlandsbestuur.nl/nieuws/gasloos-vergt-nieuwe-regelgeving.211240.lynkx
2 Kamerstuk 30 196, nr. 566.
3 Kamerstuk 34 627.
4 Kamerstuk 34 723.
5 Kamerstuk 31 793, nr. 153
6 Kamerstuk 31 793, nr. 160.
7 Kamerstuk 32 847, nr. 331, blz. 25/26.