1413
Vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) aan de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit over de verantwoordingsplicht op basis van artikel 14 van de
Meststoffenwet (ingezonden 10 januari 2018).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)
(ontvangen 12 maart 2018). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2017–2018, nr. 984.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de kritiek op de wijze waarop de hoeveelheid
fosfaat in varkensdrijfmest bepaald wordt en de gevolgen hiervan voor de
mestboekhouding en sanctionering?1
Ja.
Vraag 2
Hoe waardeert u het feit dat het College van Beroep voor het Bedrijfsleven
(CBb) heeft aangegeven dat ze nader onderzoek doet naar verschillende
aanhangige zaken in het kader van boetes die op grond van artikel 14 en
artikel 58 van de Meststoffenwet opgelegd zijn, dat ze deze problematiek in
breder verband wil bestuderen en dat de behandeling van verschillende
zaken daardoor opgeschort is?
Het is aan het CBb om te bepalen hoe het invulling geeft aan zijn rechtsprekende
taak.
Vraag 3
Is de veronderstelling juist dat de onderbouwing van de nauwkeurigheid van
de bemonsteringssystematiek bij varkensdrijfmest gebaseerd wordt op de
onderzoeksrapporten Imag I en Imag II? Zo nee, welke andere rapporten
moeten daarbij in ogenschouw genomen worden?
Naar de bemonsteringsnauwkeurigheid van drijfmest is in de periode vanaf
de tweede helft van de jaren »90 van de vorige eeuw veelvuldig onderzoek
gedaan. Naast de door de vraagsteller genoemde onderzoeken2 zijn ook
meerdere andere onderzoeken3 betrokken bij de onderbouwing.
Vraag 4
Is de veronderstelling juist dat bemonstering van specifieke soorten drijfmest
moet voldoen aan elk van de voorwaarden in Bijlage E, onderdeel A van de
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, dat derhalve geen sprake mag zijn van
systematische afwijking van mineralengehaltes ten opzichte van de gemiddelde
samenstelling van de vracht en van toevallige afwijkingen groter dan
15% en dat de bemonsteringsmethode anders niet gebruikt mag worden?
Bijlage E onderdeel A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet beschrijft
de prestatiekenmerken van de bemonsteringsapparatuur voor bemonstering
van drijfmestsoorten. Aan deze voorwaarden moet worden voldaan.
Vraag 5
Hoe waardeert u het feit dat de onderzoeksrapporten Imag I en Imag II voor
varkensdrijfmest wijzen op hogere gemiddelde afwijkingen dan 15% en op
een systematische onderschatting van het fosforgehalte van varkensdrijfmest?
In het rapport Imag I is voor varkensdrijfmest bij bemonstering tijdens laden
met een zijbuisapparaat een nauwkeurigheid vastgesteld van 7%, ruim binnen
de toegestane toevallige afwijking van 15%. Er is in Imag I geen systematische
onderschatting geconstateerd. Uit Imag II volgde dat er bij bemonstering
van drijfmest bij het lossen sprake kan zijn van een systematische onderschatting
van droge stof en fosfor. Bij bemonstering bij het laden werd geen
systematische afwijking gevonden. Op grond van de uitkomst van Imag II is
het sinds 1 januari 2003 verplicht om te bemonsteren bij het laden van een
vracht drijfmest.
Na Imag II is nog een onderzoek uitgevoerd naar de bemonsteringsnauwkeurigheid
van drijfmest (zie rapport 8 in het antwoord op vraag 3). In dit rapport
wordt het volgende geconcludeerd: «De nauwkeurigheid van de huidige
bemonsteringsapparatuur voor drijfmest voldoet ruimschoots aan de wettelijk
toegestane marge van 15%.»
Vraag 6 en 7
Is de veronderstelling juist dat het voor veehouders onmogelijk is om
nauwkeurig vast te stellen hoeveel fosfor en stikstof in voorraad zit, omdat
sprake is van bezinklagen en niet te bezichtigen delen van mestkelders?
Is de veronderstelling juist dat varkenshouders, gezien het voorgaande,
gerede kans lopen dat op papier minder fosfor afgevoerd wordt dan in
werkelijkheid het geval is, dat zij de mineralenbalans sluitend maken door op
papier voorraden op te bouwen en dat zij trucjes als het laten ontstaan van
hogere fictieve voorraden dan de werkelijke voorraden nodig hebben om
sanctionering te voorkomen?
Antwoord 6 en 7
De basis voor de bepaling van de voorraad dierlijke mest staat in artikel 68
van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Voor het bemonsteren van een
mestkelder heeft RVO.nl een eenvoudige handleiding die bedrijven kunnen
volgen om de hoeveelheid te bepalen.4 Voor het bepalen van het fosfaatgehalte
en het stikstofgehalte moet gebruik gemaakt worden van de best
beschikbare gegevens. Daarnaast is het van belang de mestkelder zo goed
mogelijk te mixen of op meerdere plaatsen te bemonsteren.
De veronderstelling dat het onmogelijk is om de voorraad vast te stellen
onderschrijf ik derhalve niet. Belangrijk is dat de veehouder kan laten zien
hoe de voorraad zo nauwkeurig mogelijk is bepaald.
Vraag 8
Hoe gaat u bij de handhaving van artikel 14 van de Meststoffenwet om met
bedrijven die de afvoer van mest wel kunnen verantwoorden op basis van
volumes en het stikstofgehalte, maar niet op basis van het fosforgehalte?
Fosfaat en stikstof dienen volgens artikel 14 beiden verantwoord te worden
en de NVWA en RVO.nl handhaven dit. Verantwoording dient dus gegeven te
worden op basis van zowel fosfaat als stikstof.
Vraag 9
Kunt u ten aanzien van de boetes die in de periode 2014–2016 opgelegd zijn
ten aanzien van overtredingen met betrekking tot de verantwoordingsplicht
(zoals weergegeven in antwoord op schriftelijke vragen) aangeven hoe de
verdeling over de verschillende veehouderijsectoren is?5
Van de ondernemers die een boete krijgen wordt het type bedrijf niet apart
geregistreerd. Ik kan deze vraag daarom niet beantwoorden.
Vraag 10
Kunt u daarbij aangeven wat de verschillen waren tussen de voorgenomen
boetebedragen en de uiteindelijke geïnde boetebedragen?
Ik verwijs naar mijn brief van 18 december 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 247)
waarin ik uitvoerig ben ingegaan op de naleving van wet- en regelgeving
voor mest en de rol van het boetebeleid daarin. Het aangeven van het
verschil tussen de opgelegde boetebedragen en de geïnde boetebedragen
vergt een individuele doorlichting van alle zaken. Hiervoor is thans geen
capaciteit bij RVO.nl beschikbaar.
Vraag 11
Neemt u de genoemde problematiek met betrekking tot onnauwkeurige
monstername en de gevolgen daarvan voor mestboekhouding en sanctionering
mee in uw aanpak van mestfraude?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is toegelicht, is de nauwkeurigheid van de
bemonsteringsapparatuur voldoende bepaald. De veehouder kan voor de
bepaling van de voorraad de methode van RVO.nl volgen. Het aanpassen van
gegevens om een kloppende administratie te verkrijgen is fraude. Een
dergelijk handelwijze wordt gesanctioneerd.
Vraag 12
Kunt u op basis van recente ringonderzoekresultaten (paragraaf 6.4.1.3 van
bijlage H van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet) aangeven hoe groot de
bandbreedte is van de analyseresultaten van drijfmestmonsters?
Derdelijnscontrole bestaat uit twee onderdelen, namelijk ringonderzoek en
een steekproef (paragraaf 6.4. van bijlage H van de Uitvoeringsregeling
Meststoffenwet). Het ringonderzoek is bedoeld voor de laboratoria om de
kwaliteit van de analyses van hun laboratorium te bewaken. Uit de uitkomsten
van het beperkte aantal ringtesten kan geen betrouwbare indicatie van
bandbreedte van de analyses van de drijfmestmonsters afgeleid worden.
Vraag 13
Zou toepassing van de Near Infrared-techniek (NIR-techniek) bij de bemonstering
van drijfmest de genoemde problematiek kunnen voorkomen? Bent u
bereid uw volledige medewerking te verlenen aan onderzoek naar en
ontwikkeling van deze techniek?
De NIR-techniek lijkt een veelbelovende ontwikkeling, maar de betrouwbaarheid
van deze techniek voor de meting van met name fosfaatgehalten moet
nog afdoende blijken voordat de NIR-techniek kan dienen als verantwoordingsinstrument.
Bij een proef waarbij de NIR-meting op dezelfde momenten
heeft plaatsgevonden als de monstermomenten bij automatische bemonstering
is die betrouwbaarheid niet afdoende gebleken.
Indien uit (praktijk)onderzoek blijkt dat een andere toepassing van NIR,
bijvoorbeeld met een reeks van metingen, leidt tot een verbetering in het
algemeen (snelheid, fraudebestendigheid etc.) ben ik bereid NIR als verantwoordinginstrument
toe te laten. Vooraf zal ik dan door de Commissie
Deskundigen Meststoffenwet volgens vooraf vastgestelde criteria laten
toetsen of er sprake is van verbetering in het algemeen.
1 Mr. Angelique Perdaems, «Bezwaren tegen wijze van beboeting in Meststoffenwet», Nederlands
Juristenblad 29 (2017/1577).
2 Hoeksma P. et al, Toetsing van prototype monstername-apparatuur voor drijfmest in transportwagens
nota P 96–52, juli 1996, IMAG-DLO; Hoeksma P. et al, Bemonsteringsnauwkeurigheid bij
laden en lossen van transportvoertuigen voor drijfmest, nota P 2002–79, november 2002,
IMAG-Wageningen;
3 1. Hoeksma P. et al, Prototype bemonsteringsapparaten voor drijfmesttransportwagens, Nota P
96-22, maart 1996, IMAG-DLO;
2. Hoeksma P. et al, Bemonstering van drijfmest in transportwagens, rapport 1995-12, april
1995, IMAG-DLO;
3. Hoeksma P. et al, Toetsing van prototype monstername-apparatuur voor drijfmest in transportwagens
nota P 96-52, juli 1996, IMAG-DLO;
4. Derikx P.J.L., Ontwerp en realisatie van prototypes geautomatiseerde bemonsteringsapparatuur
voor drijfmesttransportwagens, Nota P 96-53, juli 1996, IMAG-DLO;
5. Hoeksma, P. et al, Onderzoek naar de nauwkeurigheid van het VMA-apparaat voor bemonstering
van drijfmest op transportwagens, nota P 98-73, augustus 1998, IMAG-DLO
Wageningen;
6. Hoeksma P. et al, Bemonsteringsnauwkeurigheid bij laden en lossen van transportvoertuigen
voor drijfmest, nota P 2002-79, november 2002, IMAG-Wageningen;
7. Hoeksma P. et al, Bemonsteringsnauwkeurigheid bij laden en lossen van drijfmest volgens
MINAS-protocol: aanvullende beschouwingen, IMAG-notitie 23 april 2003;
8. Hoeksma P. et al, Vaststellen van de bemonsteringsnauwkeurigheid van drijfmest, rapport
532, oktober 2005, Agrotechnology & Food Innovations B.V.
4 https://mijn.rvo.nl/documents/20448/99870/Toelichting+Aanvullende+gegevens+landbouwbedrijven+2017/02c95a3c-f10a-4098-be0c35ac637d85a4?version=1.1.
5 Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 207.