1232
Vragen van het lid Van Dam (CDA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid
over het bericht «Politie heeft Utrechtse verdachten plofkraak Friesland in het
vizier» alsmede over antwoorden op eerdere vragen (ingezonden 21 december
2017).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen
21 februari 2018). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018,
nr. 863.
Vraag 1
Kent u de op 18 december 2017 gegeven antwoorden op Kamervragen over
het bericht «Politie heeft Utrechtse verdachten plofkraak Friesland in het
vizier»?1
Ja.
Vraag 2 en 4
Herinnert u zich uw antwoorden op vraag 5? Hoe ver staat het nu feitelijk met
de experimentele aanpak? Is het een voornemen om hiertoe te komen of is er
daadwerkelijk sprake van enige vorm van uitvoering van deze aanpak?
Hoeveel casussen zijn er reeds in behandeling of in behandeling geweest?
Hoe vindt de coördinatie of afstemming plaats? Vindt dit plaats via bestaande
(gemeentelijke of regionale) systemen zoals veiligheidshuizen en/of top 600
aanpak? Of is er een overkoepelend, landelijk orgaan dat hier een rol in
speelt?
Herinnert u zich uw antwoorden op vraag 7? Kunt u in aanvulling op deze
beantwoording aangeven hoeveel opsporingsonderzoeken naar plofkraken in
2017 zijn aangevangen, hoeveel daarvan zijn opgepakt door het landelijke
tactisch team en hoeveel zaken zelfstandig in de regionale eenheden zijn
gestart? Kunt u dat uitsplitsen per regionale eenheid?
Antwoord 2 en 4
In de eenheden Midden-Nederland en Rotterdam zijn in het najaar van 2017
pilots gestart in het kader van de aanpak tegen plofkraken die tot eind 2018
zullen lopen, waarbij gezamenlijke monitoring plaatsvindt.2 In Amsterdam
wordt de methodiek van de reeds bestaande zogenoemde «Top-600-aanpak»
op deze doelgroep toegepast. In deze eenheden is een selectie gemaakt van
de in de regio wonende personen die in aanmerking komen voor deze
aanpak, die is gericht op zwaar gewelddadige vermogenscriminaliteit.
Aangezien het gaat om lopende operationele zaken, kan ik geen uitspraken
over de aard en omvang van het aantal in behandeling zijnde cases. In 2017
waren er 87 meldingen van zogenoemde plofkraken in Nederland.
Elke melding wordt op landelijk niveau door de politie geregistreerd. De
inhoudelijke regie op landelijk niveau op de aanpak van ram- en plofkraken is
ondergebracht bij de Regiegroep eenheidsgrensoverstijgende opsporing
gewelddadige vermogenscriminaliteit, waar elke melding van een plofkraak
wordt beoordeeld. Het opsporingsonderzoek wordt vervolgens uitgevoerd
door het landelijk tactisch team of binnen één van de eenheden van de
politie.
Er vindt afstemming plaats tussen de regiegroep en de pilots en binnen de
eenheden vindt coördinatie plaats door de veiligheidshuizen of binnen een
daartoe opgerichte projectgroep. Daarnaast vindt onder coördinatie van mijn
ministerie geregeld procesmatige afstemming plaats tussen de pilots.
Vraag 3
Herinnert u zich uw antwoorden op vraag 6? Hoeveel fte maakten er per
1 december 2017 daadwerkelijk deel uit van het landelijk tactisch team? Kunt
u daarbij uitsplitsen uit welke (regionale en landelijke) eenheden die leden
van dat team afkomstig waren?
Het landelijk tactisch team is gesteld op 45 personen van de politie. De
opsporing van gewelddadige vermogenscriminaliteit is een landelijk prioritair
thema binnen de politie. De regionale eenheden en de Landelijke Eenheid
dragen daarom bij aan de bemensing van het landelijk tactische team. De
bijdrage van de eenheden aan het tactische team is mede afhankelijk van
operationele druk, waarbij de bijdrage van de eenheden onderling kan
wisselen.
1 Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 745
2 Zoals ook in de antwoorden van de eerdere Kamervragen gemeld, zijn naast het Ministerie van
Justitie en Veiligheid ook gemeenten, de politie, het Openbaar Ministerie (OM), de reclassering,
RIEC’s/LIEC, de Belastingdienst en Veiligheidshuizen betrokken bij deze aanpak. Zie Aanhangsel
Handelingen II 2017/18, 745.