1205
Vragen van het lid Van der Molen (CDA) aan de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap over de berichten «Steeds minder doorstroom van
mbo naar hbo» en «Minder mbo’ers naar hbo in afgelopen decennium»
(ingezonden 25 januari 2018).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap) (ontvangen 19 februari 2018).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Steeds minder doorstroom van
mbo naar hbo»1 en het artikel «Minder mbo’ers naar hbo in afgelopen
decennium»?2
Ja
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de doorstroom van mbo’ers naar het hbo over de langere
periode tussen 2005 en 2016, waarin zich een daling voordeed van 42% naar
35%?3 Welke oorzaken ziet u voor deze daling, naast de (tussentijdse) effecten
van het leenstelsel?
Uit de monitor beleidsmaatregelen blijkt niet dat de invoering van het
studievoorschot heeft geleid tot minder doorstroom. De dalende lijn in de
directe instroom van studenten met een mbo-diploma heeft zich al ruim voor
de invoering van het studievoorschot ingezet. Uit de meest recente monitor,
de tweede na invoering van het studievoorschot, blijkt dat die lijn nog niet is
gekeerd. Wel stabiliseert de lijn in 2016–2017 ten opzichte van het jaar
daarvoor. Ook is de indirecte instroom na één jaar van deze studenten flink
gestegen. Sinds dit studiejaar (2017 – 2018) stabiliseert de daling verder en is
er zelfs sprake van een lichte stijging van 31% in 2016 – 2017 naar 32% in
2017 – 2018.
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in de beleidsreactie op de tweede
Studievoorschotmonitor geïnformeerd over onder andere de dalende
instroom van mbo’ers.4 Verschillende oorzaken kunnen daaraan ten grondslag
liggen, denk bijvoorbeeld aan een aantrekkende arbeidsmarkt. Met een
mbo-diploma kan een student immers goed aan de slag op de arbeidsmarkt.
Als de daling het gevolg is van een bewuste keuze van een student om niet
door te stromen naar het hbo, dan beschouw ik dit niet als onwenselijk. Mijn
ambitie is niet dat alle studenten uit het mbo doorstromen naar het hbo.
Uitstroom van voldoende vakmensen naar de arbeidsmarkt is ook van
belang. Alleen als een student wil én kan, moet hij voldoende mogelijkheden
krijgen om door te kunnen stromen naar een vervolgopleiding op het hbo.
Wanneer de daling een gevolg is van een niet-bewuste keuze, dan vind ik dat
uiteraard wel zeer zorgelijk. In de komende monitor beleidsmaatregelen
zullen de motieven van studenten om al dan niet door te stromen nader in
kaart worden gebracht. Op basis van dat onderzoek zal ik bezien of extra inzet
nodig en wenselijk is.
Vraag 3
Welke verklaring heeft u voor de door het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) geconstateerde daling van 10% (instroom 55% in 2005, 45% in 2016)
van mbo naar het hbo door jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond?
Welke verklaring heeft u ervoor dat jongeren met een niet-westerse
migratieachtergrond vaker voor het hbo kiezen dan autochtone jongeren?
Bent u bereid, indien nodig, nader onderzoek te doen naar dit verschil in
keuze?
Meerdere factoren spelen een rol bij de keuze van een student om al dan niet
door te stromen naar het hbo. Het is niet mogelijk om één verklaring aan te
wijzen. In mijn antwoord op vraag 4 ga ik daar nader op in. In de monitor
beleidsmaatregelen zal aandacht worden besteed aan factoren die samenhangen
met instroom in het hbo. Overigens is bekend dat een groot deel van de
studenten met een niet-westerse migratieachtergrond eerder via het mbo dan
via de havo het hoger onderwijs bereikt.
Vraag 4
Welke aanwijzingen heeft u voor de oorzaak van het verschil, zoals vermeld
in bovengenoemde artikelen in Trouw en CBS (hierin wordt geconcludeerd
dat met name jongeren uit gezinnen met een middeninkomen na het mbo
minder vaak voor het hbo kiezen. Jongeren uit rijkere en uit armere gezinnen
(zij profiteren van de aanvullende beurs) kiezen vaker voor een hbo vervolgstudie)?
Welk verband ziet u tussen deze uitkomst en de analyse die de WRR
maakte in het rapport «De val van de middenklasse» (5 september 2017)
waarin het leenstelsel als voorname zorg werd aangewezen?
De doorstroom van mbo naar hbo wordt beïnvloed door vele factoren; de
situatie op de arbeidsmarkt, de intrinsieke motivatie, de meerwaarde van een
hbo-diploma aanvullend op een mbo-diploma in een bepaalde branche, en
het inkomen van de ouders. De dalende trend in de doorstroom is overigens
al 10 jaar zichtbaar. Zoals hierboven aangegeven, zal in de volgende monitor
beleidsmaatregelen de mbo-hbo-doorstroom nader worden onderzocht om
meer zicht te krijgen op de motieven van studenten. Ik zal u de monitor
beleidsmaatregelen, voorzien van mijn reactie, voor de zomer toesturen.
Overigens heeft de WRR in de aangehaalde studie geen verband gelegd
tussen de doorstroom van mbo naar hbo en het studievoorschot in relatie tot
middeninkomens. Het studievoorschot werd in dat rapport aangehaald als
voorbeeld van een hervorming waarbij het vangnet van de overheid minder
groot wordt en er meer eigen verantwoordelijkheid moet worden gedragen.
Vraag 5
Heeft u indicaties dat hbo studenten uit een gezin met een middeninkomen
minder vaak kiezen voor een vervolgstudie in het wetenschappelijk onderwijs?
Nee, ik heb geen indicaties dat hbo studenten uit een gezin met een
middeninkomen minder vaak kiezen voor een vervolgstudie in het wetenschappelijk
onderwijs.
Vraag 6
Welke maatregelen heeft u reeds getroffen en bent u van plan te treffen om
de instroom van mbo’ers in het hbo te vergroten? Geven de cijfers van het
CBS u een aanleiding om uw inzet uit te breiden?
In mijn beleidsreactie op de monitor beleidsmaatregelen zal ik uiteenzetten
welke maatregelen ik neem om de doorstroom van mbo’ers naar het hbo te
vergroten. Daarmee kom ik tegemoet aan uw verzoek van 25 januari 2018
(met kenmerk 2018Z01156) waarin u mij verzoekt om een brief te sturen over
doorstroom mbo – hbo.
1 Trouw, 24 januari 2018
2 CBS, 24 januari 2018
3 Zie Kamerstuk 24 724, nr. 169, d.d. 1-6-2017: in de tweede monitorrapportage studievoorschot
berichtte de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Kamer dat de instroom vanuit
het mbo na invoering van het leenstelsel weer gestabiliseerd zou zijn na een terugval.
4 Kamerstuk 24 724 nr. 164