2017Z16886 2018-0000058871
Vragen van het lid Beckerman en Van Kent (beiden SP) aan de minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) over het bericht dat de bouw zich niets
aantrekt van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. (ingezonden 1 december 2017)
1
Kent u het bericht ‘Bouw haalt neus op voor Onderzoeksraad’ en de bijbehorende
analyse van de bouwonderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV)
sinds 2006?
Ja.
2
Bent u het eens met de stelling dat de versnippering in de bouw en de
onduidelijkheid van verantwoordelijkheden een ongewenste broedplaats voor
ongelukken is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het eens het de stelling dat ongelukken in de bouw het gevolg kunnen zijn
van onduidelijkheid over de verantwoordelijkheden. Door steeds verdergaande
specialisatie, waardoor meer partijen tegelijk en opeenvolgend werkzaam zijn in
de bouw is de complexiteit toegenomen. Er zijn vanuit de rijksoverheid acties in
gang gezet om hierin verbetering aan te brengen. Zie verder mijn antwoord bij
vraag 3.
3
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vier terugkerende aanbevelingen van de OVV, te
weten het verbeteren van de coördinatie van werkzaamheden, een heldere
verantwoordelijkheidsverdeling, het ontwikkelen van meer veiligheidsbesef en
toetsen van risico’s, niet in de la blijven liggen maar daadwerkelijk worden
uitgevoerd? Kunt u dit per punt toelichten?
Naar aanleiding van aanbevelingen van de OVV zijn door de rijksoverheid de
afgelopen jaren acties in gang gezet om de bouwveiligheid te verbeteren. Meest
recent gaat het om de aanbevelingen van de OVV in het rapport uit 2017 “Hijsen
in de hart van de stad” over het ongeval bij de verbouw van het oude VROMgebouw
aan de Rijnstraat en het rapport uit 2016 “Hijsongeval Alphen aan de
Rijn” over het ongeval met een brugdek. De aanbevelingen in deze rapporten
beogen het verbeteren van de omgevingsveiligheid bij bouwplaatsen. Deze
aanbevelingen zijn overgenomen en uw Kamer is hierover geïnformeerd1
.
Er wordt
momenteel nagegaan hoe één centrale partij verantwoordelijk kan worden
gemaakt voor de borging van de omgevingsveiligheid bij bouwplaatsen. Hierbij
wordt aansluiting gezocht bij de wijze waarop dit nu al geregeld is voor de
veiligheid van de werkenden op de bouwplaats. Er is opdracht gegeven aan het
Instituut voor Bouwrecht om hierover een advies uit te brengen.
Verder wordt gewerkt aan een richtlijn Bouw- en sloopveiligheid die uitgaande van
een risicoanalyse kaders gaat geven voor het opstellen van veiligheidsplannen
conform het Bouwbesluit 2012.
Naast deze acties voor de omgevingsveiligheid bij bouwplaatsen, is er door mijn
ambtsvoorgangers ook ingezet op de verbetering van de borging van de
bouwkwaliteit, waaronder de constructieve veiligheid van het te realiseren
bouwwerk. Dit heeft geresulteerd in het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het
bouwen2
dat uitgaat van een betere en heldere verdeling van de
verantwoordelijkheid voor de bouwkwaliteit. Een onafhankelijke private
kwaliteitsborger moet de bouwkwaliteit beoordelen en aan het eind verklaren dat
voldaan wordt aan de bouwvoorschriften. Verder beoogt deze wet dat de bouwer
ook zelf meer gaat doen aan kwaliteitsbewaking en vooraf de mogelijke risico’s
beschouwt. Daarnaast wordt de aansprakelijkheid voor bouwfouten aangescherpt
voor de bouwer. Het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen is een
uitwerking van de adviezen van de commissie Dekker (Privaat wat kan, publiek
wat moet, 2008) om de bouw meer verantwoordelijk te maken voor de borging
van de bouwkwaliteit. Deze commissie is op verzoek van het kabinet in haar
advies ook ingegaan op het werken met een zogenaamde hoofdconstructeur (of
coördinerend constructeur), mede naar aanleiding van een aanbeveling van de
OVV in haar rapport Veiligheidsproblemen met gevelbekleding (2006). De
commissie Dekker heeft geadviseerd om de hoofdconstructeur niet wettelijk te
verplichten en het aan marktpartijen over te laten om te organiseren dat er een
kwalitatief goed proces is en de verantwoordelijkheden helder zijn. Dit advies is
eveneens uitgewerkt in het wetsvoorstel. Door de bouwsector was eerder ook al
invulling gegeven aan dit advies met de Neprom gedragscode Constructieve
veiligheid (2008) en het Compendium Aanpak Constructieve Veiligheid
(2008/2011). Deze documenten beschrijven hoe de borging en
verantwoordelijkheid voor de constructieve veiligheid kan worden geregeld onder
andere door het aanstellen van een hoofdconstructeur of coördinerend
constructeur.
De OVV heeft voorts in haar rapport Instorting B-Tower (2012) aanbevelingen
gedaan over de opvolging en invoering van de adviezen van de commissie
Dekker, vooral in relatie tot de nieuwe rol voor de bouwsector en de balans tussen
de eigen verantwoordelijkheid van de sector en het overheidstoezicht. Hieraan is
in het wetsvoorstel tegemoet gekomen door te kiezen voor een publiekprivaatstelsel.
Zo zal de genoemde private kwaliteitsborger onderworpen zijn aan
toezicht door een landelijke publiekrechtelijke toezichthouder.
4
Waarom is er tot nu toe nooit een verantwoordelijke benoemd die de veiligheid te
allen tijde bewaakt? Waarom is het Meldpunt voor (bijna) ongevallen verdwenen?
Gaat u zich ervoor inzetten dat deze adviezen worden omgezet in beleid? Kunt u
uw antwoord toelichten?
Zoals ik onder mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wordt er op dit moment
nagegaan hoe één centrale partij verantwoordelijk kan worden gemaakt voor de
borging van de omgevingsveiligheid bij bouwplaatsen. Voor het borgen van de
constructieve veiligheid verwijs ik naar het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het
bouwen.
Het genoemde meldpunt was een project van het Platform Constructieve
Veiligheid. Dit platform was een initiatief van de bouwsector. Het meldpunt is
ingesteld naar aanleiding van een aanbeveling aan de bouwsector in het OVVrapport
Veiligheidsproblemen met gevelbekleding (2006). Tussen 2008 en 2012
heeft het voormalige ministerie van VROM hiervoor een start subsidie verleend. In
2014 is het Platform Constructieve Veiligheid opgeheven door de bouwpartijen.
Ernstige arbeidsongevallen moeten bij de Inspectie SZW worden gemeld. De
Inspectie onderzoekt de oorzaak van een gemeld ongeval. Informatie uit al deze
onderzoeken wordt door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
geanalyseerd en vastgelegd in het instrument Storybuilder met als doel van deze
ongevallen te leren.
5
Welke aanbevelingen van de OVV zijn sinds 2006 wel omgezet in wet- en
regelgeving en welke zijn overgenomen in richtlijnen, convenanten of in
individuele processen van bouwbedrijven die hun medewerkers beschermen tegen
ongelukken? Kunt u uw antwoord schematisch uitwerken en toelichten?
Door de bouwsector zijn sinds 2006 de volgende richtlijnen en convenanten
opgesteld mede naar aanleiding van aanbevelingen van de OVV:
- Neprom gedragscode Constructieve veiligheid (2008);
- Compendium Aanpak Constructieve Veiligheid (2008/2011);
- Governance Code ‘Veiligheid in de Bouw’ (2014).
De eerste twee documenten beschrijven de borging en verantwoordelijkheid voor
de constructieve veiligheid van een te realiseren bouwwerk.
In de Governance code ‘Veiligheid in de Bouw’ werken opdrachtgevers en
opdrachtnemers samen om de veiligheid in de gehele keten te verbeteren.
Ook betrokken bouwbedrijven hebben opvolging gegeven aan aanbevelingen van
de OvV via aanpassing van hun processen ter bescherming van onder andere hun
medewerkers.
In het belang van gezond en veilig werken zijn per 1 januari 2017 de bepalingen in
het Arbeidsomstandighedenbesluit over het bouwproces aangescherpt. De
aanpassingen scheppen meer duidelijkheid over de verantwoordelijkheid van
opdrachtgevers en geeft de Inspectie SZW betere mogelijkheden om handhavend
op te treden.
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven welke acties vanuit mijn
ministerie nog lopen om de aanbevelingen op het terrein van omgevingsveiligheid
en constructieve veiligheid uit te voeren. Tenslotte is een wetgevingstraject
gestart naar aanleiding van de aanbevelingen van de OVV uit het rapport over
koolmonoxide (2015). Hierover heb ik uw Kamer meest recent geïnformeerd via de
brief van 18 december 2018 (Voortgang van de in ontwikkeling zijnde wettelijke
verplichting voor installateurs, TK 28325-168).
1 Zie kamerstukken TK 28325 nr. 167 d.d. 23 oktober 2017 respectievelijk TK 2016D50641
d.d. 22 december 2016
2 Aangenomen door de Tweede Kamer op 21 februari 2017 en thans ter besluitvorming in de
eerste Kamer.