Antwoord op vragen van de leden Groothuizen en Bergkamp over het bericht ‘Wel hier geboren, maar géén nationaliteit: 112 Amsterdamse kinderen zijn 'staatloos'

Antwoorden van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op schriftelijke vragen van de leden Groothuizen en Bergkamp (beiden D66) over het bericht ‘Wel hier geboren, maar géén nationaliteit: 112 Amsterdamse kinderen zijn 'staatloos'' (ingezonden 21 december 2017, 2017Z18660)



Vraag 1 Bent u bekend met het bericht ‘Wel hier geboren, maar géén nationaliteit: 112 Amsterdamse kinderen zijn 'staatloos''?
Ja. Het artikel benoemt staatloosheid van in Nederland geboren kinderen als oorzaak van een aantal problemen. Ook vraagt het artikel om aandacht voor armoede onder deze kinderen. Voor het beantwoorden van de vraag is het belangrijk om onderscheid te maken tussen staatloosheid en verblijfstatus.
Het Nederlandse nationaliteitsrecht kent, op twee uitzonderingen na, niet de mogelijkheid Nederlander te worden door geboorte op Nederlands grondgebied (het zogeheten ius soli beginsel). Kinderen die in Nederland worden geboren uit niet-Nederlandse ouders, worden geen Nederlander, ook niet als zij bij geboorte geen andere nationaliteit kunnen verwerven en dus staatloos zijn.
De Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna RWN) heeft als uitgangspunt het zogeheten ius sanguinis beginsel. Kinderen verwerven bij geboorte alleen van rechtswege de Nederlandse nationaliteit, indien één of beide ouders Nederlander zijn.
De RWN kent wel een oplossing voor staatloos in Nederland geboren kinderen. Op dit moment kunnen staatloos in Nederland geboren kinderen na drie jaar rechtmatig verblijf zelfstandig, door optie, Nederlander worden (artikel 6, eerste lid onder c RWN).
Voor staatloos in Nederland geboren kinderen zonder rechtmatig verblijf komt er binnen afzienbare tijd ook een mogelijkheid om door optie Nederlander te worden. In reactie op het ACVZ advies “Geen land te bekennen”’ uit 2013, heeft het Kabinet namelijk besloten, onder voorwaarden, ook een optierecht toe te kennen aan deze kinderen.

Dit zal worden gerealiseerd in een wetsvoorstel dat ik in het voorjaar van 2018 zal indienen bij de Tweede Kamer. Zie verder de beantwoording van vragen 4, 5 en 6. Ik wil er op wijzen dat alle rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen aanspraak kunnen maken op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten behoeve van henzelf en hun kinderen, ook als zij staatloos zijn. Deze aanspraak is gekoppeld aan de aard van het verblijf en niet aan de nationaliteit of het ontbreken daar van. Verreweg de meeste staatlozen in Nederland verblijven hier rechtmatig.

Vraag 2 Klopt het dat als een van de ouders illegaal in Nederland verblijft, het gehele gezin geen recht heeft op bijstand en toeslagen? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind?
Ingevolge het koppelingsbeginsel in artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000 worden er geen bijstand of toeslagen toegekend ten behoeve van vreemdelingen die niet-rechtmatig in Nederland verblijven. Dit wordt verder geregeld in de betreffende materiewetten. In de Participatiewet geldt dat in een gezin waar één van beide ouders illegaal in Nederland verblijft, alleen de rechtmatig in Nederland verblijvende ouder recht heeft op bijstand. Op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen geldt voorts dat er ook geen recht bestaat op een toeslag indien de ouder een partner heeft die niet-rechtmatig in Nederland verblijft of, specifiek voor de huurtoeslag, sprake is van een ouder met een nietrechtmatig verblijf houdende medebewoner. Een vreemdeling die niet rechtmatig verblijf houdt zou anders indirect kunnen meeprofiteren van een toeslag die aan zijn partner of medebewoner wordt toegekend. Het recht op een toeslag wordt namelijk op het niveau van het huishouden vastgesteld, waarbij niet alleen de draagkracht van de ouder zelf maar ook die van zijn partner of, voor de huurtoeslag, van een medebewoner in aanmerking wordt genomen. In het geval van partnerschap of medebewonerschap wordt de toeslag aan één van beiden toegekend ten behoeve van hen samen.
Uitgangspunt van het koppelingsbeginsel is dat verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen aan vreemdelingen worden gekoppeld aan de rechtmatigheid van hun verblijf. Rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen, onder wie staatlozen, ontvangen dus wel bijstand en toeslagen indien zij aan de voorwaarden daarvoor voldoen. In dat geval is er ook geen doorwerking naar het recht op toeslagen van een eventuele partner of medebewoner. Het recht op sociale zekerheid voor kinderen wordt in Nederland aan de ouders toegekend. Het past niet binnen de vormgeving van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel om dit recht rechtstreeks aan het kind toe te kennen. In dat kader heeft Nederland een voorbehoud gemaakt bij artikel 26 van het IVRK, namelijk dat deze bepaling niet verplicht tot een zelfstandig recht van kinderen op sociale zekerheid. Er zijn echter ook andere wegen om te zorgen dat kinderen geen basisvoorzieningen ontzegd worden en dat hun rechten onder het IVRK worden geborgd. Zo biedt de Participatiewet ruimte aan gemeenten om maatwerk te bieden aan kinderen.

Vraag 3 Erkent u de problematiek dat (kinderen van) staatlozen ook verschillende familierechtelijke problemen ervaren zoals niet kunnen trouwen en het niet kunnen erkennen van hun kinderen?
Ik kan niet uitsluiten dat er ook in Nederland staatlozen zijn die genoemde problemen ervaren, met name wanneer zij niet-rechtmatig in Nederland verblijven. Voor het zich kunnen inschrijven als ingezetenen en voor het kunnen opnemen van gegevens van een vreemdeling in de basisregistratie personen (BRP) is niet de nationaliteit van belang, maar de rechtmatigheid van het verblijf. Voor het kenbaar kunnen maken van een voornemen om in Nederland in het huwelijk te treden, voor het kunnen laten inschrijven van een in het buitenland gesloten huwelijk en voor erkenning van een kind is rechtmatig verblijf een voorwaarde. Een staatloze man kan naar Nederlands recht een kind erkennen. Als hij rechtmatig in Nederland verblijft geldt Nederlands recht als zijn nationale recht als bedoeld in Boek 10 BW, artikel 10.95.

Vraag 4 Wat is uw reactie op de stelling van de Amsterdamse Kinderombudsvrouw dat er in Nederland geen procedure is om staatloosheid vast te stellen?

Vraag 5 Wat is de status van het wetsvoorstel waarmee een procedure in het leven wordt geroepen om staatloosheid vast te laten stellen door een rechter? Wanneer wordt deze wet naar de Kamer gestuurd?

Vraag 6 Wat gaat u tot de invoering van deze wet doen om te voorkomen dat ouders en kinderen de dupe worden van het gebrek aan een goede procedure om staatloosheid vast te stellen in Nederland?


Antwoord op vragen 4, 5 en 6
In het in antwoord 1 genoemde ACVZ advies “Geen land te bekennen” concludeerde de ACVZ dat Nederland geen goede procedure heeft om staatloosheid vast te stellen. Het Kabinet heeft daarop toegezegd deze leemte op te vullen en een vaststellingsprocedure te zullen ontwikkelen op wettelijke grondslag. Het in antwoord 1 reeds genoemde wetsvoorstel zal naar verwachting in het voorjaar van 2018 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De Raad van State heeft op 8 december 2017 advies uitgebracht over het wetsvoorstel en de bijbehorende aanpassing van de RWN en de Paspoortwet. Het nader rapport wordt momenteel opgesteld. In het wetsvoorstel wordt een procedure in het leven geroepen om staatloosheid vast te laten stellen door een rechter. Er zijn overigens op dit moment ook al mogelijkheden om te kunnen aantonen dat iemand staatloos is. Dat kan bijvoorbeeld als betrokkene beschikt over een buitenlands brondocument waaruit staatloosheid blijkt of bij geboorte van een kind als vaststaat dat de ouders staatloos zijn. Met het wetsvoorstel wordt een vooruitgang bereikt ten opzichte van de huidige situatie omdat naar verwachting meer personen hun staatloosheid zullen kunnen aantonen. Het gaat daarbij vooral om personen die rechtmatig in Nederland verblijven maar die slecht of niet gedocumenteerd zijn. Zij kunnen door dit laatste niet als staatloos worden opgenomen in de BRP. Met de nieuwe vaststellingsprocedure zal een deel van de groep vreemdelingen die momenteel in de BRP is opgenomen met “nationaliteit onbekend” voortaan kunnen worden ingeschreven met het gegeven staatloos. Dit is van betekenis voor de staatloze zelf en zorgt tevens voor een meer betrouwbaar beeld van wie zich in Nederland bevindt. Het wetsvoorstel sluit personen zonder rechtmatig verblijf overigens niet uit. Ook zij kunnen zich wenden tot de rechter om hun staatloosheid te laten vaststellen.

Vraag 7 In hoeverre heeft het arrest Chavez-Vilchez (arrest C-133/15) van het Europees Hof van Justitie consequenties voor de toepassing van de Koppelingswet voor deze gezinnen?
Het arrest Chavez-Vilchez betreft niet direct de toepassing van het koppelingsbeginsel maar betreft de aanspraak van een niet-rechtmatig verblijvende ouder van een minderjarige EU burger op een afgeleid verblijfsrecht in de Unie. Het arrest heeft zowel betrekking op gezinnen met één Nederlandse ouder en Nederlandse kinderen en een ouder van buiten de EU als op gezinnen van een alleenstaande ouder van buiten de EU zonder rechtmatig verblijf met Nederlandse kinderen. Voor een nadere duiding van het arrest verwijs ik u naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 14 juli 2017, Kamerstukken II 2016/17, 19 637, nr. 2338.

1) http://www.at5.nl/artikelen/176415/wel-hier-geboren-maar-gn-nationaliteit-112-amsterdamse-kinderen-zijn-staatloos

Indiener(s)