Vragen van het lid Geurts (CDA) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Medische
Zorg en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht
«De overheid is de regie kwijt in het bestrijden van overlast van ratten»
(ingezonden 30 oktober 2017).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
mede namens de Minister voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 22 december 2017). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 363.
Vraag 1
Bent u bekend met bericht «Steeds meer overlast in steden en buitengebieden.
Rattenbestrijding strandt»?1
Ja.
Vraag 2
Welk ministerie heeft de regie over het bestrijden van overlast van ratten?
Er zijn drie ministeries die gezamenlijk regie voeren op het bestrijden van
overlast van ratten. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) is verantwoordelijk voor het natuurbeleid, en als onderdeel daarvan het
beheersbaar houden van rattenpopulaties en omdat ratten ziekten kunnen
overdragen op dieren. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(VWS) is vanuit zijn verantwoordelijk voor de volksgezondheid betrokken
omdat ratten ziekten kunnen overdragen op mensen. Het Ministerie van
Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is verantwoordelijk voor beleid inzake
toelating en gebruik van biociden waar ook rodenticiden onder vallen. Deze
drie ministeries beogen een duurzaam plaagdierbeleid waarbij preventie
centraal staat.
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat er een groot risico is voor de volksgezondheid als de
overlast van ratten verder toeneemt, omdat ratten ziektes (waaronder
dierziektes) kunnen verspreiden en ratten drager zijn van verschillende
bacteriën?
Ratten zijn altijd aanwezig geweest in Nederland. Of meer rattenoverlast leidt
tot een groter risico voor de volksgezondheid, hangt in belangrijke mate af
van de blootstelling van de mens aan ratten. In zijn algemeenheid kan wel
gesteld worden dat de infectiedruk vanuit de omgeving toeneemt als er meer
ratten zijn. In ziekte gerelateerde cijfers is geen bevestiging te zien van een
groter risico.
De stijging die in 2014 werd gezien in het aantal meldingen van leptospirose
(zoals de ziekte van Weil) heeft zich niet doorgezet.
Vraag 4
Deelt u de mening van het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen dat de
preventie niet goed geregeld is? Deelt u de mening van ongediertebestrijders
die waarschuwen voor «middeleeuwse taferelen met veel ziektes»? Zo nee,
waarom niet?
De mening van het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) dat de
preventie niet goed geregeld is, deel ik niet. Het beleid is juist gericht op het
voorkómen van onbeheersbare situaties. Preventie staat aan de basis van het
geïntegreerde plaagdiermanagement (IPM). Zowel in de opleiding, examinering
van het vakbekwaamheidsbewijs voor professionele plaagdierbeheersers
als in de licentie voor beheersing op een agrarisch bedrijf, is IPM opgenomen.
Ook heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden IPM verplicht gesteld voor buitengebruik van anticoagulantia,
het meeste gebruikte gif tegen ratten.
Verder deel ik om verschillende redenen het geschetste toekomstbeeld van
het KAD niet. Om te voorkomen dat plagen in de toekomst niet meer kunnen
worden beheerst, is preventie essentieel en moeten rodenticiden pas gebruikt
worden als andere maatregelen (nog) niet voldoende effect hebben. Verder is,
zoals in antwoord op vraag 3 al aangegeven, er geen signaal dat een door
ratten overgebrachte ziekte uit de hand loopt. De hygiëne is tegenwoordig
veel beter dan in het verleden, waardoor mensen veel minder met (uitwerpselen
van) ratten in aanraking zullen komen, zelfs als er veel ratten zijn. Ook
is de kwaliteit van de infrastructuur veel beter: er is riolering, schoon
drinkwater en afvalverwijdering.
Vraag 5
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
onderzoek doet naar onder andere de omvang van de landelijke rattenplaag?
Zo ja, wanneer verwacht u de uitkomsten van dit onderzoek aan de Kamer te
kunnen sturen?
Het RIVM doet onderzoek naar ratten om de risico’s voor de volksgezondheid
beter in te kunnen schatten. In opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport is het RIVM in 2014 gestart met een rattenmonitoring
om inzicht te krijgen in de dynamiek van rattenpopulaties. Ook wordt
onderzocht welke ziekteverwekkers er in de ratten zitten en de meldingen van
patiënten, besmet met ziektes uit ratten, worden bijgehouden. Informatie uit
de rattenmonitor maakt het mogelijk dat het juiste beleid door overheden
wordt bepaald en dat risicocommunicatie naar burgers kan worden uitgevoerd.
Informatie over knaagdieren en de trends in zoönosen die via hen
worden overgedragen, maakt deel uit van de Staat van Zoönosen 2 en deze is
de Kamer ook toegezonden (brief van 6 december 2017, Kamerstuk 34 775-
XVI, nr. 45). Uit de resultaten tot nu toe blijkt dat geen sprake is van een
landelijke plaag: de trends per gemeente kennen grote verschillen. De
omvang van de rattenpopulatie lijkt sterk bepaald te worden door gemeentelijk
beleid aangaande afval, plaagdieren, door gedrag van burgers en door
bouwactiviteiten. De rattenpopulaties in de buitengebieden worden bijgehouden
door trends te bepalen in de bijvangsten van de bruine ratten bij de
muskus- en beverratbestrijding. Hierin zijn over de jaren schommelingen te
zien, maar geen duidelijke stijgende trend.
Vraag 6
Wat heeft u met de conclusie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)
gedaan dat stedelijke gebieden in toenemende mate te kampen hebben met
ongedierte en door ongedierte overgedragen ziekten?
Het meest recente en meest relevante rapport van de WHO, «Public Health
Significance of Urban Pests», stamt uit 2008. In dit rapport wordt geconcludeerd
dat alle aspecten van het gedrag en kennis over de biologie van
knaagdieren moeten worden meegenomen door partijen die zich met
plaagdiermanagement bezighouden. Daarnaast wordt in genoemd rapport
gesteld dat het noodzakelijk is om een wettelijk kader te hebben, op landelijk
en lokaal niveau, en voor individuen die grond of huizen bezitten. Deze
wetgeving moet de verantwoordelijkheid voor de preventie en bestrijding van
plagen beleggen en kaders scheppen voor de regulering van de uitvoering
van plaagdierbeheersing.
In Nederland zijn deze wettelijke kaders aanwezig, daarbij kan worden
gedacht aan, het Bouwbesluit, de Wet Publieke Gezondheid, Warenwet en de
Woningwet maar ook de Algemene Plaatselijke Verordening. Zo is preventie
en bestrijding van plaagdieren o.a. verankerd in de Woningwet en in de Wet
Publieke Gezondheid. Het Bouwbesluit en de Woningwet bevatten voorschriften
over het zodanig gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein dat
overlast door schadelijk of hinderlijk gedierte wordt voorkomen.
In de afgelopen jaren is, onder andere door het RIVM, verschillende malen
onderzoek uitgevoerd naar ziekteverwekkers bij ratten. De komende jaren zal
binnen het lopende RIVM-onderzoek nog meer aandacht worden besteed aan
zoönosen overgedragen door wilde dieren die in de stedelijke omgeving
leven (urban wildlife zoonoses) waaronder ratten. Dit moet leiden tot
handvatten voor gemeenten om in het kader van de nieuwe Omgevingswet
de risico’s en preventie van deze zoönosen mee te nemen in hun ruimtelijke
plannen.
Vraag 7
Bestaat de Initiatiefgroep dierplaagbestrijding nog steeds? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, hoeveel vergaderingen heeft de initiatiefgroep gehad sinds
27 oktober 2011? Wat is er besproken en wat is er met de uitkomsten van dit
overleg gedaan?
De Initiatiefgroep dierplaagbestrijding is niet meer actief. Op dit moment
fungeert er een werkgroep om de rattenmonitoring in Nederland te verbeteren.
De meeste partijen in de initiatiefgroep zijn nu partij in deze werkgroep
rattenmonitoring inclusief de drie betrokken ministeries. Deze groep leent zich
goed voor uitwisseling van kennis en vraagstukken.
Daarnaast is er voor zwemwaterkwaliteit, inclusief zoönosen, een werkgroep
zwemwater waar ook de beheersing van bruine rat wordt meegenomen.
Specifiek voor waterspeelplaatsen stelt het RIVM in opdracht van het
Ministerie van VWS komend jaar richtlijnen op over onder andere ziekteverwekkers.
Dit wordt door het Ministerie van IenW met de betrokken partijen
afgestemd.
Ten aanzien van de problematiek van de stalbranden vindt overleg plaats
tussen het Ministerie van LNV en de agrarische sector.
Vraag 8
Bent u van mening dat voor de beheersing van knaagdieren het toepassen
van geïntegreerde plaagdierbeheersing (Integrated Pest Management) zowel
buiten als binnen goed functioneert? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Het functioneren van geïntegreerde plaagdiermanagement is op dit moment
nog niet concreet geëvalueerd. In het «Plan van aanpak knaagdierbeheersing»
van 20153 is aangekondigd dat een onderzoek naar de effectiviteit van het
geïntegreerd plaagdiermanagement zal worden uitgevoerd om hiermee de
uitvoering te kunnen optimaliseren. Wageningen University and Research
heeft een projectplan voor dit onderzoek ontwikkeld en ingediend voor
financiering bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijke Onderzoek.
Indien succesvol, zal naar verwachting in 2018 dit onderzoek starten.
Daarnaast wordt een offerte voor een project uitgezet door het Ministerie van
IenW om de doorvergiftiging van de anticoagulantia in roofvogels en
zoogdieren opnieuw te beoordelen.
Vraag 9
Is de speciale voorlichting voor de particulier, zoals aangekondigd in de brief
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 2 juli 2015 (Kamerstuk
27 858, nr. 322), reeds ontwikkeld en hoeveel particulieren hebben hier
gebruik van gemaakt?
Zoals toegelicht in de brief van 2 juli 2015, is in opdracht van het Ministerie
van IenW Milieu Centraal gevraagd om voorlichting naar de particulier te
verzorgen. Op hun website (www.milieucentraal.nl) wordt informatie verstrekt
hoe plaagdieroverlast kan worden voorkomen en wat te doen als er muizen
en ratten worden gesignaleerd.
Milieu Centraal voert consumentenonderzoek uit om te achterhalen hoe
particulieren omgaan met bestrijdingsmiddelen in het algemeen en de
problematiek van knaagdieren in het bijzonder. De communicatie van Milieu
Centraal wordt afgestemd op de uitkomsten hiervan. Dankzij het aanbieden
van kant-en-klare informatieve artikelen aan huis-aan-huisbladen, is het bereik
van Milieu Centraal groot.
Vraag 10
Bent u van mening dat de speciale voorlichting werkt nu blijkt dat de overlast
van ratten in steden en buitengebieden nog steeds toeneemt?
Voorlichting aan particulieren is belangrijk omdat hun omgang met voedsel
en afval buitenshuis een belangrijke rol speelt in de preventieve aanpak.
Voorlichting aan particulieren is één van maatregelen om tot een duurzaam
rattenbeleid te komen. Gemeenten hebben hierin ook een belangrijke taak,
vanuit de Wet Publieke Gezondheid. Hoewel het lastig is om dat ene aspect te
kwantificeren, ben ik van mening dat de voorlichting van Milieu Centraal
bijdraagt aan de bewustwording bij particulieren om zorgvuldig met voedsel
en afval om te gaan teneinde overlast van ratten tegen te gaan.
«Steeds meer overlast in steden en buitengebieden. Rattenbestrijding strandt», De Telegraaf,
25 oktober 2017 (https://www.telegraaf.nl/nieuws/917359/rattenbestrijding-strandt).
2 http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=60541d4e-9f99–4b36–8ca4–
9cd3246ebf7b&type=pdf&disposition=inline
3 Kamerstuk 27 858, nr. 322