Antwoorden van minister van Justitie en Veiligheid op schriftelijk vragen
van de leden Van Dam (CDA), Diertens (D66) en Voortman (GroenLinks)
over de inzet van de politie in instellingen voor de geestelijke
gezondheidszorg (GGZ), in het bijzonder het gebruik van het
stroomstootwapen in GGZ-instellingen. (ingezonden 8 december 2017,
2017Z17469)
Vraag 1
Bent u bekend met de inhoud van de ‘Tussenrapportage pilot
stroomstootwapen’, opgesteld door (medewerkers van) de
Politieacademie en als bijlage gevoegd bij uw brief? 1)
Ja
Vraag 2
Deelt u de waarneming (pagina 26 van de tussentijdse evaluatie) dat
in vijftien gevallen het stroomstootwapen werd toegepast binnen de
muren van een zorginstelling? Klopt het dat het hier in alle gevallen ging
om gebruik van het stroomstootwapen binnen de muren van een GGZinstelling?
In hoeveel gevallen is het stroomstootwapen ingezet in een
GGZ-instelling, in hoeveel van die gevallen in stun-mode?
Het stroomstootwapen is 15 keer gebruikt binnen een zorginstelling. In 11
gevallen betrof het een inzet in een GGZ-instelling, in drie gevallen in een
ziekenhuis en éénmaal in een begeleid wonen-omgeving. Bij de 11 gevallen in
een GGZ-instelling is bij één geval de stun mode toegepast. Dat betreft de inzet
welke op 17 juli 2017 heeft plaatsgevonden in de GGZ kliniek in Capelle aan den
IJssel waarover ik u in mijn brief van 25 september 2017 heb geïnformeerd. 1
Vraag 3
Klopt het dat in de Engelstalige documentatie (Instructor and User
Warnings) staat geschreven dat de drive-stun alleen bedoeld is om
pijnprikkels toe te dienen en dat de drive-stun niet effectief is indien
deze toegepast wordt op personen die emotioneel onevenwichtig zijn,
dan wel indien deze wordt toegepast op personen die vanwege een
disconnectie tussen lichaam en geest niet reageren op pijn-prikkels
(‘Drive-stun mode is for pain compliance only. (...) Drive-stun use may
not be effective on emotionally disturbed persons or others who may not
respond to pain due to a mind-body disconnect’)? Kunt u aangeven welke
consequentie deze waarschuwing zou moeten hebben voor het gebruik
van het stroomstootwapen ten opzichte van patiënten opgenomen in een
GGZ-instelling?
Vraag 4
Hoe vindt u dat bovenstaande waarschuwing zich verhoudt tot de
volgende conclusie in de tussenrapportage over de pilot tot nu toe:
“Toepassing van de stun mode vindt zeer frequent plaats maar is
beperkt effectief en omstreden” (p 42) en “Deze functie (stun-mode)
wordt tot nu toe in de pilot relatief veel gebruikt. Tegelijkertijd is dit
maar beperkt effectief.”? 1)
Antwoord op vraag 3 en 4
Ja dat klopt. Personen die verkeren in een sterk verhoogde staat van psychische
opwinding als gevolg van een psychische stoornis of als gevolg van het gebruik
van verdovende middelen reageren vaak niet of nauwelijks op pijnprikkels. Deze
personen zijn hierdoor vaak erg moeilijk onder controle te brengen door
hulpverleners, zoals de politie. Het gebruik van het stroomstootwapen in de
zogenaamde ‘stun mode’ tegen dergelijke personen zal dan ook vaak maar
beperkt effect hebben.
Het gebruik van het stroomstootwapen door middel van het afvuren daarentegen
is in de meeste gevallen wel erg effectief tegen dergelijke personen. Dit komt
omdat de werking hiervan niet is gebaseerd op het toedienen van een pijnprikkel
maar op het verstoren van de communicatie tussen de hersen en de spieren. Een
dergelijk gebruik is echter alleen mogelijk als er nog voldoende afstand is tussen
de gebruiker van het stroomstootwapen en de desbetreffende persoon. Indien
deze afstand ontbreekt, bijvoorbeeld doordat er al fysiek contact is, kan het echter
noodzakelijk zijn om gebruik te maken van de stun mode als alternatief voor
andere pijnprikkels die meer letsel veroorzaken bij de persoon in kwestie.
De tussenrapportage bevat onvoldoende informatie om te bepalen waarom de
stun mode relatief vaak wordt ingezet. De onderzoeker heeft hierover in de
stuurgroep aangegeven dat op basis van de tot nu toe verzamelde gegevens niet
helder is waarom politieambtenaren kiezen voor de ‘stun mode’. Dit dient nader
onderzocht te worden. Naar aanleiding hiervan is dan ook besloten om in de
tweede helft van de pilot, via opleiding en communicatie, extra aandacht te
besteden aan de beweegredenen voor het gebruik van de zogenaamde stun
mode, het effect in de praktijk en de alternatieven van dat middel zelf of van
andere geweldsmiddelen. Dit wordt nadrukkelijk betrokken bij de eindevaluatie.
Vraag 5
Kunt u aangeven waarom de beperkte mogelijkheden van gebruik van de
stun-mode (zoals beschreven in vraag 3) niet aan de orde komt tijdens
de instructie en training van het stroomstootwapen in het kader van de
Nederlandse pilots?
Uit de tussenrapportage blijkt dat er behoefte is aan meer situationeel gerichte
trainingen. Deze constateringen zijn voor de politie aanleiding om een extra
training te gaan organiseren voor alle politieambtenaren die deelnemen aan de
pilot waarbij extra aandacht zal worden besteed aan het gebruik van de stun
mode en de beperkingen hiervan.
Vraag 6
Kunt u aangeven wat in andere Europese landen de ervaringen zijn en
wat de praktijk is ten aanzien van het gebruik van het stroomstootwapen
binnen de muren van GGZ-instellingen, gespecificeerd naar het gebruik
van de stun-mode?
Ik kan binnen het tijdbestek gegund voor de beantwoording van deze vraag niet
beschikken over de gevraagde informatie ten aanzien van het gebruik van het
stroomstootwapen binnen zorginstellingen in andere Europese landen.
Vraag 7
Kunt u aangeven welke betrokkenheid – inclusief nazorg – er van de zijde
van het medisch personeel/de verantwoordelijke psychiater is ten
aanzien van enig gebruik van geweld tegen opgenomen patiënten en het
gebruik van een stroomstootwapen in het bijzonder?
Op basis van algemene uitgangspunten van de Wet op de geneeskundige
behandelingsovereenkomst (goed hulpverlenerschap) en de Wet kwaliteit,
klachten en geschillen zorg (cliëntgerichte zorg) zorgen zorgverleners ervoor dat
een patiënt die geweld heeft ondervonden, wat mogelijk lichamelijke klachten en
geestelijke klachten tot gevolg heeft gehad, wordt onderzocht. Voor zover nodig
wordt de daarbij passende nazorg verleend. Dit is voor een situatie waarbij een
stroomstootwapen is ingezet niet anders dan wanneer er andere, zwaardere
middelen zouden zijn ingezet (bv de wapenstok, de diensthond, of het
dienstwapen).
In een situatie waarbij het gebruik van een geweldsmiddel door de politie gelet op
de gevaarzetting voor betrokkene of zijn directe omgeving noodzakelijk word
bevonden, is de keuze van het in te zetten middel de zelfstandige
verantwoordelijkheid van de betreffende politieagent.
Iedere toepassing van een geweldsmiddel door een politieagent is vatbaar voor
(onafhankelijke) beoordeling op rechtmatigheid en proportionaliteit. Dit alles is
niet anders voor agenten die in de pilotsituatie zijn uitgerust met het aanvullende
geweldsmiddel van een stroomstootwapen.
Vraag 8
Klopt het dat de pilot eindigt in 2018? Kunt u aangeven wanneer de
pilots eindigen in 2018? Op welke gronden wordt al dan niet besloten tot
verlenging van de pilots dan wel tot definitieve implementatie?
Ja, de pilot eindigt op 1 februari 2018. De tijdelijke toestemming voor het gebruik
van het stroomstootwapen in de basispolitiezorg loopt tot 1 februari 2019. Na het
einde van de pilot zal de onderzoeker zijn eindrapport opmaken en aanbevelingen
doen. Dit onafhankelijke rapport wordt in het voorjaar van 2018 verwacht. De
vraag of een stroomstootwapen deel moet gaan uitmaken van de standaard
bewapening van de politie zal worden beantwoord aan de hand van onder andere
dit rapport. Effectiviteit en risico’s, (bestuurlijk en maatschappelijk) draagvlak van
een eventuele invoering, evenals een inschatting van de directe en indirecte
kosten van de invoering van ’een dergelijk wapen zullen afgewogen moeten
worden. Daarbij wordt ook de inzet op straat versus inzet in meer gesloten
omgevingen betrokken. Zoals in mijn reeds genoemde brief is toegezegd zal ik uw
Kamer eerst in de gelegenheid stellen hier over te spreken voordat een definitief
besluit wordt genomen.
Vraag 9
Weet u dat de vragenstellers voornemens zijn de aangehouden motie ten
aanzien van dit onderwerp in de laatste week vóór het kerstreces in
stemming te brengen? Bent u bereid uiterlijk maandag 18 december
2017 bovenstaande vragen te beantwoorden? 2)
Ja.
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 628, nr. 733