Antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Dik-Faber (CU) en Van der Staaij
(SGP) over euthanasie in de Levenseindekliniek bij psychiatrisch patiënten .
(2017Z15771)
1
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag d.d. 11 november jl.,
waarin zware kritiek wordt geuit op de Levenseindekliniek omdat euthanasie zou
worden verleend aan patiënten die nog niet zijn uitbehandeld? 1)
Ja.
2
Wat vindt u ervan dat in bepaalde gevallen wordt overgegaan tot het verlenen van
euthanasie, terwijl een patiënt nog niet is uitbehandeld of geen sprake is van
uitzichtloos lijden?
3
Vindt u dat in de twee casussen is gehandeld in de geest van het Chabot-arrest,
dat stelt dat extra behoedzaamheid is geboden als er sprake is van een psychische
ziekte en dat van uitzichtloos lijden geen sprake is als de patiënt in volle vrijheid
een reëel alternatief afwijst, zoals het gebruik van antidepressiva?
4
Wat is uw reactie op de hoogleraar psychiatrie die in de uitzending aangeeft het
onbegrijpelijk te vinden dat twee casussen door de Regionale Toetsingscommissie
Euthanasie (RTE) als zorgvuldig zijn beoordeeld, terwijl er niet voldaan werd aan
het criterium van uitzichtloos lijden?
Antwoord 2 t/m 4
Het is niet aan mij als minister om te oordelen over individuele gevallen. In het
algemeen kan ik er het volgende over zeggen: de vragen richten zich feitelijk op
twee van de zorgvuldigheidseisen uit de euthanasiewet, die beide gerelateerd zijn
aan de vraag of een patiënt ‘uitbehandeld’ is. Het betreft de eis dat de patiënt zich
bevindt in een situatie van uitzichtloos lijden en de eis dat er geen redelijke
andere oplossing voor dit lijden is. Hoewel er enige overlap is tussen deze twee
zorgvuldigheidseisen, hebben ze een ander uitgangspunt: De uitzichtloosheid van
het lijden is vooral een medisch oordeel of er nog een realistisch
behandelperspectief voor de patiënt bestaat. Zoals ook blijkt uit de Code of
Practice van de RTE, gaat het bij de vraag naar een redelijke andere oplossing voor
het lijden om een gezamenlijke overtuiging van arts en patiënt, onder meer
gebaseerd op de verhouding tussen het met het alternatief te bereiken effect en
de belasting daarvan voor de patiënt. Dit betekent dat de specifieke situatie, de
beleving en ervaring van de patiënt een rol mogen spelen. Het is dus niet het
geval dat een patiënt alle nog denkbare behandelingen moet ondergaan.1
Het is daarnaast belangrijk om te beseffen dat de RTE uitsluitend het
geanonimiseerde oordeel kunnen publiceren en niet het onderliggende medische
dossier dat ten grondslag ligt aan het oordeel.
5
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een doodswens van een psychiatrisch
patiënt besproken wordt met de Levenseindekliniek zonder dat in eerste instantie
hierover gesproken is met de eigen behandelend arts?
Het beoordelen van een euthanasieverzoek van een patiënt met een
psychiatrische aandoening is complex. Daarnaast is ieder verzoek anders en dient
ieder verzoek beoordeeld te worden op de specifieke omstandigheden van de
desbetreffende patiënt. De Levenseindekliniek verklaart dat het
standaardprocedure is contact op te nemen met de behandelend arts om meer
over de patiënt te weten te komen en om te onderzoeken of de behandelaar
bereid is het verzoek zelf op te pakken. Niet in alle gevallen reageert de
behandelaar op het verzoek tot contact.
6
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat mensen met een
psychiatrische aandoening worden doorverwezen naar de Levenseindekliniek als
ze niet uitbehandeld zijn of als er geen sprake is van uitzichtloos lijden?
Het is niet zo dat patiënten alleen doorverwezen mogen worden indien helemaal
duidelijk is dat er sprake is van uitzichtloos lijden. Patiënten die zich bij de
Levenseindekliniek melden, komen daar terecht als hun arts het
euthanasieverzoek niet (verder) in behandeling kan of wil nemen. Dit kan om
uiteenlopende redenen het geval zijn. Een team van de Levenseindekliniek
beoordeelt vervolgens of het euthanasieverzoek aan de zorgvuldigheideisen uit de
euthanasiewet voldoet, onder andere de vraag of het lijden van de patiënt
uitzichtloos is.
7
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Levenseindekliniek en hierbij te wijzen op
de extra behoedzaamheid die geboden is in het geval een euthanasieverzoek van
een psychiatrisch patiënt wordt behandeld?
Gezien de deskundigheid en werkwijze van de professionals bij de
Levenseindekliniek, ook in het geval van de extra behoedzaamheid die geboden is
bij euthanasieverzoeken van psychiatrisch patiënten, vind ik het niet nodig aan de
hand van onderhavig voorbeeld het gesprek met de Levenseindekliniek aan te
gaan.
Wel zullen we in gesprek gaan met de beroepsgroep, naast psychiaters ook
huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde, om te bespreken welke zorgen zij
hebben omtrent de huidige euthanasiepraktijk. Dit overleg zal plaatsvinden in het
kader van het opstellen van een met het veld afgestemde kabinetsreactie op de
evaluatie van de euthanasiewet. Hoewel wij geen aanleiding hebben om aan de
zorgvuldigheid van de huidige praktijk te twijfelen, vinden we het van belang om
de signalen die wij ontvangen serieus te nemen.
1 Code of Practice, Regionale Toetsingscommissies Euthanasie, Den Haag, april 2015