2017Z14675
Antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Becker (VVD) van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal aan de minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap inzake het niet verspreiden van meldingen ten aanzien van ontucht
met een minderjarige scholier (ingezonden d.d. 03 november 2017).
1
Bent u bekend met het artikel 'Leraar betaalde meisjes voor vervullen
seksfantasieën'? 1)
Ja.
2
Begrijpt u het onbegrip in de samenleving bij berichtgeving als deze, inhoudende
dat er wel mededeling van vermoede ontucht door een docent bekend zou zijn bij
de Inspectie van het Onderwijs, maar verder geen actie zou zijn ondernomen door
het bevoegd gezag of de vertrouwensinspecteur, waardoor een potentiële
zedendelinquent op een andere school voor de klas zou hebben kunnen blijven
staan? Zo ja, wat kunt u doen om een dergelijke onwenselijke situatie te
voorkomen?
Op deze casus kan ik niet ingaan, omdat deze op dit moment onder de rechter is.
Ik begrijp evenwel de zorgen waar u op doelt. Een school moet een veilige
omgeving zijn waar de leerlingen de medewerkers volledig kunnen vertrouwen.
De vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (hierna de
vertrouwensinspecteur) onderneemt bij een signaal over ontucht daarom altijd
actie. Samen met het bevoegd gezag beoordeelt hij of er voldoende grond is om
tot aangifte over te gaan. Als dat het geval is, zal het bevoegd gezag onverwijld
aangifte doen. De vertrouwensinspecteur ziet erop toe dat dit daadwerkelijk
gebeurt.
Daarnaast kan het bevoegd gezag arbeidsrechtelijke maatregelen treffen tegen de
desbetreffende persoon. De vertrouwensinspecteur heeft geen opsporingstaak,
maar kan eventueel meldingen koppelen en hierover overleggen met de
zedenpolitie. Indien dit alles tot een veroordeling leidt, zal een medewerker van
een school bij een volgende aanstelling geen Verklaring Omtrent Gedrag meer
kunnen verkrijgen, wat een eventuele aanstelling bij een andere school in de weg
staat
3
Klopt het dat artikel 3 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) de
procedure omtrent behandelingen van mogelijke zedenmisdrijven op scholen van
toepassing is? Hoe moet de mededeling uit dit artikel worden toegepast en wat is
hiervan het doel? Wie bepaalt uiteindelijk of sprake is van een redelijk vermoeden
en neemt een beslissing om al dan niet over te gaan tot aangifte? Welke rol speelt
de vertrouwensinspecteur bij deze beslissing?
Ja, die bepaling is van toepassing op elke school in het voortgezet onderwijs.
Artikel 3 van de WVO gaat over de verplichting van het bevoegd gezag van een
school tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven. Bij een vermoeden dat een
ten behoeve van zijn school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig
maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden, dient het bevoegd
gezag hierover in overleg te treden met de vertrouwensinspecteur. Doel hiervan is
dat bevoegd gezag en schoolleiding worden begeleid bij het bepalen of er sprake
is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit en bij het doen van aangifte.
Zoals aangegeven in antwoord 2, dient het bevoegd gezag onverwijld aangifte te
doen bij een redelijk vermoeden van een strafbaar feit op het gebied van de
zeden. Als er in de ogen van de vertrouwensinspecteur sprake is van een redelijk
vermoeden van een strafbaar feit, bewaakt hij dan ook dat het bevoegd gezag
daadwerkelijk aangifte doet.
4
Is het correct dat in de betreffende casus conform dit artikel mededeling is gedaan
van mogelijke ontucht bij de onderwijsinspectie, toen de verdachte actief was op
het Comenius College in Capelle aan den IJssel? Zo ja, wat was in de betreffende
casus de conclusie van het overleg met de vertrouwensinspecteur dat volgt uit het
tweede lid van artikel 3 WVO? Is er aangifte gedaan door het bevoegd gezag? Is
de procedure in de casus op het Comenius College goed gevolgd? Kunt u hierbij
afzonderlijk ingaan op de rol van de onderwijsinspectie en het bevoegd gezag?
Uit de aard van de functie van de vertrouwensinspecteur vloeit voort dat geen
mededelingen worden gedaan over individuele casuïstiek aan derden. Dit is ter
bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en volgt uit artikel
6 van de Wet op het onderwijstoezicht. Bovendien is deze zaak onder de rechter.
Ik doe daarom geen uitspraken over de casus.
Het Comenius College is net als andere scholen verplicht in overleg te treden met
de inspectie wanneer er sprake is van het vermoeden van een zedenmisdrijf. Zie
ook het antwoord op vraag 3. De rol van de inspectie in deze zaken is
begeleidend. Het bevoegd gezag en de schoolleiding bepalen uiteindelijk of zij
aangifte doen.
5
Deelt u de mening dat wanneer mededeling van vermoede ontucht bij de
onderwijsinspectie bekend is, dit door de vertrouwensinspecteur meegenomen
moet worden in het gesprek met het bevoegd gezag tijdens het overleg, zoals
beschreven in het tweede lid van artikel 3 WVO, waar al dan niet besloten wordt
tot aangifte? Bent u bereid het beleid hier zo nodig op aan te passen? Zo ja, hoe?
Zo nee, waarom niet?
De vertrouwensinspecteur kan nooit aan melders mededelingen doen over
eerdere meldingen. Dat kan dus ook niet in het overleg met het bevoegd gezag
over een (nieuwe) melding. Vooropstaat dat leerlingen in een veilige omgeving
onderwijs moeten kunnen volgen en dat de vertrouwensinspecteur met
medeneming van alle beschikbare informatie toeziet op de maatregelen die het
bevoegd gezag neemt. Dat is goed mogelijk binnen de huidige regels en
werkwijze. Ik zie dan ook geen aanleiding het beleid aan te passen.
1) https://www.ad.nl/voorne-putten/leraar-betaalde-meisjes-voor-vervullenseksfantasieeneuml-n~a8fdb319/;
Algemeen Dagblad van 30 oktober 2017.