2017Z13875
Vragen van het lid Leijten (SP) aan de minister van Financiën over het bericht “IMF
waarschuwt voor gevolgen van ‘jacht op rendement’”. (ingezonden 18 oktober
2017)
1
Heeft u kennisgenomen van het Global Financial Stability Report 2017
van het Internationaal Monetair Fonds (IMF)?
Ja, ik heb kennis genomen van dit rapport.
2
Deelt u de zorg van het IMF dat de “jacht naar beleggingen die nog
rendement opleveren” te ver is doorgeschoten? 2) Zo ja, waarom? Zo
nee, waarom niet?
3
Wat zijn de implicaties voor de stabiliteit van de mondiale economie van
het feit dat er teveel geld is “op jacht naar beleggingen die nog
rendement opleveren”, in de woorden van Tobias Adrian?
Tobias Adrian wijst enerzijds op de positieve kanten van toegenomen
kapitaalstromen. Dankzij de ‘search for yield’ bewegen spreads naar elkaar toe,
waardoor de risicopremies op obligatiemarkten zijn afgenomen en er sprake is van
historisch lage volatiliteit. Dit zijn gunstige condities voor mondiale economische
groei. Voor lage inkomenslanden en opkomende economieën heeft deze zoektocht
naar rendement ook bijgedragen aan verbeterde toegang tot internationale
kapitaalmarkten en kapitaalinstroom. Voor zover dit leidt tot een toename van
rendabele investeringen is dit een wenselijke ontwikkeling.
Tegelijkertijd stelt het IMF stelt in haar Global Financial Stability Report (GFSR) de
vraag of de zoektocht naar rendement te ver is gegaan1
. De lage renteomgeving
heeft volgens het IMF geleid tot aanpassingen van investeringsportefeuilles, zowel
in de soorten activa die investeerders aanhouden als in de geografische spreiding
hiervan. Ook is de risicobereidheid van investeerders toegenomen, wat kan leiden
tot een opbouw van onevenwichtigheden. Het IMF waarschuwt daarom voor een
toename van marktvolatiliteit wanneer zich een economische schok voordoet of bij
een omslag van marktsentimenten.
4
Klopt het dat de markten gevoelig zijn geworden voor schokken? Zo nee,
kunt u uw antwoord onderbouwen? Zo ja, op welke wijze kunnen de
markten schokbestendig worden gemaakt?
5
Welke ontwikkelingen zouden volgens u kunnen leiden tot schokken, en
welke middelen staan er tot uw beschikking om dit te voorkomen, zowel
binnen Nederland als in Europees verband?
De groei in zowel de eurozone, de VS, het VK, Japan en China wordt ondersteund
door nog altijd zeer ruim accommoderend monetair beleid. In de eurozone is er
daarnaast sprake van een afname van de politieke onzekerheid en een sterker dan
geraamde economische groei. Zoals ook gemeld in de geannoteerde agenda ter
voorbereiding op de vergadering van het IMFC2
zijn er risico’s op de middellange
termijn die kunnen leiden tot schokken, waaronder: krappere financieringscondities
als het accommoderend monetair beleid sneller wordt afgebouwd dan verwacht,
financiële risico’s met betrekking tot publieke en private schuldopbouw in China,
een toename van het risico van kapitaaluitstroom uit lage inkomenslanden bij een
plotselinge verslechtering van financieringscondities, verslechtering van de
financiële stabiliteit als eerder overeengekomen afspraken op het gebied van
financiële regulering worden teruggedraaid en minder handel en
grensoverschrijdende investeringen als gevolg van protectionistische maatregelen.
Tot slot wijst het IMF in de GFSR ook op risico’s van te hoge huishoudschulden.
In Europees verband zijn de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet die de kans
op het voordoen van schokken en de kwetsbaarheid voor schokken verkleinen,
door de oprichting van de bankenunie, de introductie van de macro-economische
onevenwichtighedenprocedure (MEOP) en de aanscherping van de
begrotingsregels (het Stabiliteits- en Groeipact). Daarnaast is met het Europees
Stabiliteitsmechanisme (ESM) een permanent noodmechanisme opgericht dat
steun kan verlenen indien landen markttoegang verliezen, op voorwaarde dat
landen een strikt hervormingsprogramma uitvoeren.
Voor de eurozone in het algemeen en Nederland in het bijzonder geldt dat de
economische vooruitzichten momentum creëren om de eurozone en individuele
lidstaten nog schokbestendiger te maken. In dit verband benadrukt Nederland het
belang van het verder opbouwen van bail-inbare buffers waarmee banken
schokken zoveel mogelijk zelf kunnen opgevangen. Nederlandse banken zijn
volgens onderzoek van DNB3
daarnaast minder afhankelijk geworden van
marktfinanciering, waardoor zij minder kwetsbaar zijn geworden voor een
verslechtering van marktsentimenten.
In het kader van hoge huishoudschulden zijn de afgelopen jaren in Nederland een
aantal maatregelen genomen met betrekking tot de woningmarkt en de
hypotheekrenteaftrek om excessieve kredietgroei te voorkomen. Daarnaast heeft
Nederland landspecifieke kenmerken zoals lage inkomensongelijkheid en
macroprudentieel beleid dat is gericht op het beperken van de kredietvraag.
Desalniettemin zijn de hoge private schulden, met name hypothecaire kredieten,
een aandachtspunt. Het kabinet geeft in het regeerakkoord aan voornemens te zijn
de hypotheekrenteaftrek sneller af te bouwen.
6
Deelt u de analyse van het IMF dat deze “jacht op rendement” deels
veroorzaakt is door het beleid van centrale banken? Kunt u uw antwoord
onderbouwen?
Zoals beschreven in antwoord op vraag 3 is de zoektocht naar rendement deels
het gevolg van het beleid van centrale banken. Het huidige ruime
accommoderende beleid van centrale banken leidt tot aanpassingen van
investeringsportefeuilles. De centrale bank koopt activa, zoals overheidsobligaties,
op waardoor private investeerders meer middelen ter beschikking hebben. Het
doel van centrale banken is dat private investeerders deze middelen vervolgens
uitlenen aan bedrijven en huishoudens en dat de aankoopprogramma’s daarmee
investeringen en consumptie aanjagen en zo de reële economie stimuleren.
7
Welke risico’s ziet u in de ontwikkeling dat de totale schuldenlast van de
niet-financiële sectoren in de twintig grootste economieën ter wereld in
tien jaar tijd met 80% is opgelopen tot 135.000 miljard dollar, ofwel 235%
van het bruto binnenlands product (BBP) van de G20-landen? In welke
landen vormt de schuldberg volgens u een gevaar voor de stabiliteit van
de economie van dat land, en welke landen zorgen mogelijk voor
bestemmingsgevaar?
In welke mate de totale schulden van specifieke landen op dit moment een
daadwerkelijk gevaar vormen voor de financiële stabiliteit, bijvoorbeeld bij een
onverwacht snelle stijging van de rente, hangt van verschillende factoren af.
Belangrijke factoren zijn de waarde van de activa die tegenover (private) schulden
staat, de looptijdsamenstelling en redenominatie van schulden en het beleid en
groeivermogen in het land zelf. Het IMF benoemt dergelijke factoren ook.
Daarnaast is het voor een goede duiding van de groei van schulden in G20 landen
vanaf de financiële crisis belangrijk een onderscheid te maken tussen publieke
schulden en private schulden.
De groei van publieke schulden in de ontwikkelde G20 economieën is tussen 2006
en 2016 toegenomen met circa 25.900 miljard4
. Dit is met name het gevolg van de
snel terugvallende groei sinds 2008 waarna overheden in grote mate extra
schulden zijn aangegaan om tijdelijk de private en publieke bestedingen op pijl te
houden en zo een grotere economische krimp te voorkomen. De financiële crisis
heeft laten zien dat het belangrijk is voldoende lage publieke schulden te hebben
om een buffer te hebben om economische schokken op te kunnen vangen. Zoals
aangegeven in antwoord op vraag 5 is het belangrijk dat deze periode van relatief
gunstige financieringscondities wordt benut om publieke schulden verder terug te
brengen.
De groei van private schulden in G20 economieën heeft zich vooral voorgedaan in
de opkomende economieën. Met name in China hebben huishoudens en niet
financiële bedrijven tezamen 18.800 miljard schuld opgebouwd tussen 2006-20165
,
ofwel 209% van BBP van China. Opkomende economieën hebben de financiële
crisis van 2008 dankzij beter macro-economisch beleid (flexibele wisselkoersen en
prudent begrotingsbeleid) en toegenomen financiering in eigen valuta, gemiddeld
genomen beter doorstaan dan eerdere schuldencrises. Hierdoor hebben
opkomende economieën meer dan voorheen gebruik kunnen maken van gedaalde
rentes om via private vraag de groei op pijl te houden. Gegeven de private
schuldgroei is het belangrijk dat opkomende economieën nu blijven aansturen op
de versterking van de financiële sector, het terugbrengen van excessieve schulden
en adequate macroprudentiële instrumenten.
8
Hoe groot was de mondiale schuldenberg voor het uitbarsten van de
financiële crisis in 2007? wat hebben we volgens u geleerd van deze
crisis?
De wereldwijde schuld van niet-financiële partijen (overheden, bedrijven,
gezinnen) besloeg einde eerste kwartaal 2007 gemiddeld genomen 206% BBP en
eind 2016 gemiddeld genomen 235% BBP.6
Onder vraag 7 wees ik op de noodzaak van voldoende lage publieke schulden. Een
andere belangrijke les van de crisis is dat een gezonde goed gekapitaliseerde
financiële sector belangrijk is om schokken te voorkomen alsook op te vangen. Ter
versterking van de financiële sector zijn de afgelopen jaren wereldwijd diverse
maatregelen genomen, o.a. het verhogen van kapitaaleisen, de opbouw van bailinbare
buffers en het opstellen van resolutieplannen. Een goed overzicht van
dergelijke maatregelen is te vinden in de jaarlijkse voortgangsrapportage op het
gebied van financiële sector hervormingen van de Financial Stability Board (FSB)
aan de G20. Dit laat onverlet dat verder stappen nodig zijn om financiële risico’s
terug te brengen, bijvoorbeeld als het gaat om het verder opbouwen van bailinbare
buffers of het aanpakken van niet presterende leningen (NPLs) bij
individuele banken.
9
Hoe oordeelt u in dit licht over de nieuwste voorstellen van de Europese
Commissie, waarin stappen worden gezet naar een Europees
Depositogarantiestelsel (DGS)? 3) Deelt u de mening dat een Europees
DGS onwenselijk is, gezien de Europese bankensector nog altijd vol
giftige leningen zit?
Het kabinet zal binnenkort per brief reageren op de gehele communicatie van de
Commissie. Hierbij zal het kabinet ook ingaan op de ideeën van de Commissie
rondom het Europees Deposito Garantie Stelsel (EDIS) voorstel. Uitgangspunten
voor deze brief zijn met het regeerakkoord alsook de routekaart waarin de
Europese ministers van Financiën reeds afspraken hebben gemaakt over het
voltooien van de bankenunie.7
Halverwege 2017 had de Europese bankensector gemiddeld genomen een NPLratio
van 4,5%.8
De stelling dat de hele Europese bankensector ‘vol giftige
leningen’ zit deel ik daarom niet. In individuele gevallen hebben banken zeker te
maken met NPL-problemen. Het aanpakken hiervan is dan ook belangrijk en is ook
onderdeel van de eerdergenoemde Communicatie waar het kabinet binnenkort op
zal reageren.
10
Kunt u aangeven wat de voortgang is van de werkgroep niet-presterende
leningen binnen de Eurogroep?
Een ambtelijke Raadswerkgroep heeft een rapport gepubliceerd over NPLs in de
gehele EU.9
Op basis van dit rapport zijn de Europese ministers van Financiën in de
Ecofin tot een actieplan gekomen.10 In dit actieplan worden onder andere de
Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) uitgenodigd tot het nemen van
een aantal acties. Daarop heeft de Commissie een expertgroep opgericht waarin zij
de voortgang bespreekt. Inmiddels heeft de Commissie in haar evaluatie van het
Europees mechanisme voor gemeenschappelijk toezicht (het ‘SSM’) bevestigd dat
toezichthouders op basis van het prudentiële raamwerk voorzieningen op NPLs
kunnen beïnvloeden.11 Het SSM lijkt hier overigens al gebruik van te maken, zo
publiceerde zij onlangs een conceptleidraad met daarin prudentiële
minimumstandaarden voor het nemen van voorzieningen op NPLs. In januari 2018,
een half jaar na publicatie van het actieplan, ontvangt de Ecofin een update, ook
op de overige onderdelen uit het actieplan. Uw kamer zal dan via de geannoteerde
agenda Eurogroep/Ecofin hierover worden geïnformeerd.
11
Bent u bereid om een (vervolg)onderzoek uit te voeren naar de gevolgen
voor de financiële stabiliteit en vermogensongelijkheid van het
kwantitatieve verruimingsbeleid van de Europese Centrale Bank (ECB)?
Ik zie geen aanleiding voor het uitvoeren van een extra onderzoek naar de
gevolgen van kwantitatieve verruiming voor de financiële stabiliteit en
ongelijkheid. Er zijn reeds vele onderzoeken naar gedaan.12 Daarnaast weegt de
ECB het effect van haar beleid op financiële stabiliteit mee in haar beslissingen en
brengt de ECB jaarlijks een rapport uit over financiële stabiliteit in de eurozone.13
De ECB heeft een mandaat dat ziet op het handhaven van prijsstabiliteit.
Overheden zijn verantwoordelijk voor beleid omtrent ongelijkheid.
Onderzoek naar de effecten van het opkoopprogramma op financiële stabiliteit en
ongelijkheid is zeer complex, onder meer omdat het tijd kost voordat monetair
beleid doorwerkt in de economie, het beleid verwachtingen en gedrag van
marktpartijen beïnvloedt, er vele verschillende kanalen zijn waarlangs monetair
beleid mogelijke effecten heeft op ongelijkheid en deze kanalen sterke onderlinge
afhankelijkheid kennen. De conclusies van studies die gedaan zijn, zijn dan ook
niet eenduidig.