2017Z12793
Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de staatssecretaris
Veiligheid en Justitie over het gescheiden uitzetten van gezinnen
(ingezonden 27 september 2017)
Vraag 1
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de leden Jasper van Dijk (SP) 1)
en Buitenweg (GroenLinks)? 2)
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe oordeelt u over het feit dat de moeder van het gezin negen jaar heeft kunnen
procederen?
Vraag 3
Deelt u de mening dat het deels ook de verantwoordelijkheid is van de Staat dat
mensen gedurende lange tijd in Nederland verblijven voordat wordt overgegaan
tot uitzetting?
Vraag 4
Welke mogelijkheden ziet u om het doorprocederen te ontmoedigen en de
procedures te versnellen?
Vraag 5
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat gezinnen pas na meer dan
negen jaar worden uitgezet?
Antwoord 2 t/m 5
Omwille van de privacy en de veiligheid van de jonge kinderen in deze zaak ga ik
niet in op de individuele omstandigheden of de individuele verblijfsrechtelijke
procedures.
In zijn algemeenheid kan ik wel ingaan op de duur van verblijfsrechtelijke
procedures en de duur van het feitelijk verblijf van vreemdelingen zonder
verblijfsvergunning. Reeds meerdere kabinetten hebben ingezet op versnelling
van verblijfsrechtelijke procedures. Zo is de afgelopen jaren de asielprocedure
reeds verschillende malen aangepast met als doel de asielprocedure efficiënt in te
richten en het oneigenlijk gebruik van procedures (bijvoorbeeld om gedwongen
terugkeer te voorkomen) tegen te gaan, zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het
oog te verliezen. Dit heeft onder meer geleid tot een Algemene Asielprocedure
waarvan de inhoudelijke beoordeling acht werkdagen in beslag neemt. Daarnaast
zijn er nog kortere procedures ingericht voor aanvragers die afkomstig zijn uit een
land dat wordt aangemerkt als veilig land van herkomst. Voor het indienen van
vervolgasielaanvragen geldt een aangepaste procedure. Voordat de vreemdeling
een tweede of volgende asielaanvraag kan indienen, dient hij schriftelijk en
gemotiveerd aan te geven welke nieuwe feiten of omstandigheden een nieuwe
aanvraag rechtvaardigen. Daarna wordt de asielzoeker gehoord en wordt binnen
één dag de aanvraag inhoudelijk beoordeeld. Met de rechtbanken zijn er
afspraken gemaakt voor een voortvarende behandeling van de
beroepsprocedures.
Dit alles kan echter niet in alle gevallen voorkomen dat vreemdelingen zonder
verblijfsvergunning langere tijd in Nederland verblijven. Dit is er in belangrijke
mate in gelegen dat na afwijzing van een toelatingsaanvraag de vreemdeling en
het land van herkomst een essentiële rol hebben bij het kunnen realiseren van
daadwerkelijk vertrek. Geen of onvoldoende medewerking van de vreemdeling
maakt het vertrek complex. Dit geldt in het bijzonder bij herkomstlanden die
onvoldoende meewerken aan de gedwongen terugkeer van hun onderdanen,
maar ook als herkomstlanden hieraan wel meewerken kan terugkeer lastig te
realiseren zijn als de vreemdeling niet meewerkt aan het vaststellen van de
identiteit en nationaliteit. Ik verwijs uw Kamer kortheidshalve ook naar het
Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ waarin is opgenomen dat de inzet
wordt versterkt op beide onderdelen van het migratiebeleid (efficiënte
verblijfsprocedures alsmede de mogelijkheden van gedwongen vertrek).
Vraag 6
Wat staat er in de instructie voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de
vreemdelingenpolitie over de situatie dat er een woning wordt ingevallen om een
gezin in vreemdelingenbewaring te stellen en een deel van het gezin niet
aanwezig is? Bij wie ligt de beslissingsbevoegdheid om het incomplete gezin in
bewaring te stellen?
Antwoord 6
Als een gezin met minderjarige kinderen niet meer in Nederland mag blijven,
moeten zij het land verlaten. In eerste instantie is alles erop gericht om het gezin
te helpen bij zelfstandig vertrek, eventueel met terugkeerondersteuning. Indien
het gezin niet zelfstandig wil vertrekken, dan kan het gedwongen vertrek in beeld
komen. Om het gedwongen vertrek te kunnen realiseren, kan vooraf hieraan
sprake zijn van een inbewaringstelling. Het gezin weet – als zij niet werken aan
zelfstandig vertrek – dat een inbewaringstelling kan plaatsvinden. De regievoerder
van de DT&V heeft namelijk op dit moment in de procedure al veel gesprekken
gevoerd en zet vreemdelingenbewaring in als laatste optie in het vertrekproces.
Iemand zijn vrijheid ontnemen is immers een uiterste middel, dat alleen wordt
ingezet als er geen alternatieven meer zijn. Het gezin, dat op dat moment geen
recht meer heeft op verblijf, wordt op de locatie van het COA ‘staande gehouden’
door medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) en de
Vreemdelingenpolitie (Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel,
AVIM). Zij verzorgen samen het proces rondom het binnen gaan in de woning van
het gezin. Ter ondersteuning is ook de regievoerder van de DT&V en een
medewerker van het COA aanwezig.
In gezamenlijk overleg van DT&V, AVIM en DV&O wordt een risicoanalyse
opgesteld voor het betreffende gezin. Hierin wordt ook de mogelijkheid besproken
dat een gezin niet compleet is bij aanhouding. In het geval een gezin niet
compleet is overlegt DV&O met de uitvoerend ambtenaar van DT&V of
staandehouding wenselijk is en van toepassing kan zijn. Dit kan per casus
verschillen en wordt zeer zorgvuldig afgewogen.
Na de staandehouding wordt het gezin overgebracht naar de Gesloten
Gezinsvoorziening (GGv). Hier voert een uitvoerend ambtenaar van de DT&V een
gesprek met de volwassene(n). Tijdens dit gesprek is er altijd recht op een
advocaat. In dit gesprek wordt uitgelegd waarom er een ‘maatregel van Bewaring’
wordt opgelegd en wat dat inhoudt.
In het geval er besloten is om over te gaan tot de inbewaringstelling van een deel
van het gezin, zal vervolgens alle inzet er op gericht zijn om het gezin als geheel
te laten vertrekken. Hierbij is wel een afhankelijkheid van de bereidheid van het
gezin om te laten weten waar de rest van het gezin is.
Vraag 7
Is in het geval van het Armeense gezin conform paragraaf A3/6.2 van de
Vreemdelingencirculaire en Procesprotocol D8 beoordeeld of door uitzetting van
alleen de moeder een schrijnende situatie zou ontstaan?
Antwoord 7
Zoals hiervoor aangegeven ga ik in deze beantwoording niet in op de individuele
casus. Meer algemeen kan ik aangeven dat het scheiden van een gezin bij een
uitzetting mogelijk en toegestaan is als één of meer gezinsleden geen
medewerking verleent aan gezamenlijke uitzetting. In het betreffende
procesprotocol van de DT&V staat beschreven dat beoordeeld wordt of het
gescheiden uitzetten een mogelijk schrijnende situatie oplevert. In dat geval moet
een belangenafweging worden gemaakt waarbij onder meer moet worden
afgewogen of de uitzetting beter uitgesteld kan worden tot een moment waarop
alle gezinsleden gezamenlijk uitgezet kunnen worden.
Vraag 8
Hoe verhoudt uw stelling dat het belang van het kind slechts een van de belangen
is die meegewogen dienen te worden zich tot de zaken El Ghatet en Neulinger van
het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarin het EHRM stelt dat
het belang van het kind de kern van de afweging dient te vormen?
Antwoord 8
In de uitspraken El Ghatet t. Zwitserland en Neulinger & Shuruk t. Zwitserland
bevestigt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn eerdere
rechtspraak over de centrale rol die het belang van het kind speelt in de
belangenafweging bij dreigende scheiding van het familie- en gezinsleven. In de
besluitvorming wordt daarom bijzondere aandacht gegeven aan de gevolgen van
het besluit voor het kind en de belangen van het kind. Zoals uw Kamer eerder is
geïnformeerd dient het belang van het kind helder te worden gemotiveerd in de
besluitvorming.1
Dit is opgenomen in de openbare werkinstructie voor INDmedewerkers
‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM 2015(4).
Dat het belang van het kind in de kern van de belangenafweging ligt betekent niet
dat aan dit belang ook doorslaggevend gewicht toekomt. Dat volgt niet uit de
uitspraken El Ghatet en Neulinger & Shuruk. Daarbij wijs ik erop dat het EHRM ook
heeft geoordeeld dat ‘hoewel het belang van kind een overwegend belang is, dit
belang geen troefkaart is voor toelating wanneer het kind beter af zou zijn in het
land waar verblijf wordt gevraagd’2
. In iedere beslissing over het kind zal het
belang van het kind een eerste overweging dienen te vormen waaraan aanzienlijk
gewicht toekomt. Tegelijkertijd zal dit belang deel uit blijven maken van een
belangenafweging waarin ook andere belangen worden gewogen.
3
Vraag 9
Waarom zijn de bepalingen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van
het Kind (IVRK) niet geïmplementeerd in nationale wet- en regelgeving, waardoor
deze volgens de Raad van State niet direct toepasbaar zijn door de Nederlandse
rechter?
Antwoord 9
Elke staat is gehouden zijn internationaalrechtelijke verplichtingen na te komen.
Een staat mag wel zelf kiezen op welke wijze hij zijn nationale rechtsorde in
overeenstemming brengt met zijn internationale verplichtingen.
Door de ratificatie van het IVRK heeft Nederland zich gebonden aan de bepalingen
van het IVRK. De bepalingen in het IVRK werken dan ook door in de nationale
rechtsorde. Ik ben van mening dat de nationale wet- en regelgeving in
overeenstemming is met het IVRK. In het Nederlandse recht bepaalt uiteindelijk de
rechter of de burger zich rechtstreeks kan beroepen op een verdragsrecht. De
rechter houdt hierbij rekening met de formulering van het artikel, en hetgeen bij
de totstandkoming en ratificatie van het verdrag is opgemerkt over rechtstreekse
werking van de verdragsbepalingen. Aan een aantal bepalingen van het IVRK
heeft de rechter rechtstreekse werking toegekend, zoals artikel 2, artikel 3, lid 1
en artikel 9 lid 1 van het IVRK.
Vraag 10
Bent u van mening dat Stichting Nidos op onafhankelijke wijze onderzoek moet
doen naar het belang van het kind en wat in het geval van deze Armeense
kinderen het beste voor hen is? Zo ja, waarom wordt nu al gekeken op welke wijze
zij zo snel mogelijk met hun moeder in Armenië herenigd kunnen worden terwijl
Stichting Nidos wellicht oordeelt dat zij beter in Nederland kunnen blijven? Zo nee,
hoe ziet u de rol van Stichting Nidos dan precies en welke verantwoordelijkheid en
bevoegdheid hebben zij?
Antwoord 10
De rechter heeft op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming het
voorlopig voogdijschap over de kinderen bij Nidos gelegd vanwege een
gezagsvacuüm. Nidos moet binnen drie maanden advies uitbrengen aan de Raad
voor de Kinderbescherming over wat na deze drie maanden van voorlopige
voogdijschap in het beste belang is van de kinderen. Dat zal de Raad voorleggen
aan de rechter en de rechter beslist dan of er een noodzaak is om over te gaan tot
een voogdijmaatregel. In zijn algemeenheid geldt dat alle minderjarigen in
Nederland onder gezag dienen te staan. Dit kan zijn ouderlijk gezag of
voogdij. Stichting Nidos is een onafhankelijke (gezins-) voogdijinstelling voor
alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Bij afwezigheid van de ouder
vervult Nidos de taak van de ouder en ziet toe op een goede uitoefening van de
zorg die een amv geboden wordt en grijpt in als deze zorg niet toereikend is.
Het advies van de voogd wordt bij activiteiten meegewogen. Zo dus ook bij
mogelijke terugkeeractiviteiten.
Vraag 11
Deelt u de mening dat het van belang is te monitoren hoe het uitgezette ouders
vergaat in het land van herkomst, zodat beoordeeld kan worden of het in het
belang is van de achtergebleven kinderen om met hun ouders herenigd te worden
en zodat de ouders in beeld blijven en hereniging mogelijk is? Zo ja, monitort u de
Armeense moeder die is uitgezet? Hoe vergaat het haar? Zo nee, hoe voorkomt u
dat de uitgezette ouder in het land van herkomst van de radar verdwijnt en de
kinderen dus niet naar hun ouder kunnen worden uitgezet?
Antwoord 11
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2,3 en 4 ga ik niet in op
individuele omstandigheden. Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat bij de
terugkeer van amv’s ingezet wordt op het vinden van adequate opvang. Hierbij is
het streven om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te
herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan
het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid
(of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit
is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Vraag 12
Deelt u de mening dat vragen om een tijdelijke uitzetstop van kinderen die
wegens het omstreden meewerkcriterium niet onder het kinderpardon vallen niet
hetzelfde is als vragen om een verblijfsvergunning voor diezelfde groep kinderen?
Zo ja, bent u alsnog bereid nu over te gaan tot een tijdelijke uitzetstop tot de
Kamer met de nieuwe regering over het kinderpardon heeft kunnen debatteren?
Antwoord 12
Zoals u heeft kunnen lezen in het Regeerakkoord blijft de definitieve regeling
langdurig verblijvende kinderen in haar huidige vorm gehandhaafd. Ik zie dan ook
geen aanleiding tot het overgaan tot een uitzetstop.
Vraag 13
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begroting van het ministerie van
Veiligheid en Justitie beantwoorden?
Antwoord 13
Ja.
1 Kamerbrieven van 30 oktober 2014 en 22 mei 2015
2 EHRM van 8 november 2016 (El Ghatet t. Zwitserland), nr. 56971/10, r.o. 46 en EHRM van
8 maart 2016 (I.A.A. t. Verenigd Koninkrijk), nr 25960/13, r.o. 46: ‘The domestic courts
accepted that it would be in the applicants’ best interests to be allowed to join their mother
in the United Kingdom. However, while the Court has held that the best interests of the child
is a “paramount” consideration, it cannot be a “trump card” which requires the admission of
all children who would be better off living in a Contracting State (see, for example, Berisha v.
Switzerland, cited above, in which the Court found no violation of Article 8 even though the
domestic courts accepted that it would be in the children’s best interests to remain in
Switzerland)’
AbRS 201605973/1
3 AbRS 201605973/1
1) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016-2017, nr. 2663
2) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016-2017, nr. 2644