Antwoorden van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de
Minister voor Rechtsbescherming, op de vragen gesteld door de leden
Sjoerdsma (D66), Ten Broeke (VVD), Voordewind
(CU), Van Nispen (SP), Van Ojik (Groenlinks), Thieme (PvdD), Baudet
(FvD), Kuzu (Denk), Van de Hul (PvdA) en Knops (CDA) over het bericht
dat de Nederlandse overheid grote steken heeft laten vallen in het
verlenen van bijstand aan een Nederlander die in de VS al 33 jaar
gevangen zit
Vraag 1
Wat is uw reactie op de reconstructie van de Volkskrant waaruit het indringende
beeld ontstaat dat de Nederlandse overheid grote steken heeft laten vallen ten
aanzien van een Nederlander, de heer J.S., die al 33 jaar in de Verenigde Staten
gevangen zit en mogelijk onterecht veroordeeld is voor twee moorden die hij niet
gepleegd heeft? 1)
Antwoord op vraag 1
De ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid herkennen zich
niet in dat beeld. Uw Kamer is eerder al uitvoerig geïnformeerd over de situatie
van de heer J.S. en de inspanningen van de Nederlandse overheid ten behoeve
van de heer J.S. In antwoorden op eerdere Kamervragen
is reeds gemeld dat de Nederlandse overheid niet kan treden in de rechtsgang van andere landen. Het ministerie van
Justitie en Veiligheid heeft alle beschikbare informatie over de heer J.S. zorgvuldig
getoetst aan de geldende regelgeving en het geldende beleid. Relevant in dit licht
is - naast het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Vogp) en
de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) - het beleidskader
inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen
aan Nederland, dat eerder met uw Kamer is gedeeld.
Vraag 2
Waarom heeft Nederland niets gedaan ten gunste van de heer J.S. toen bleek dat
de Amerikaanse officier van justitie die belast was met de zaak, zelf werd
veroordeeld wegens corruptie en het arrangeren van belastend bewijs en dus
duidelijk werd dat het strafproces van de heer J.S. niet geheel onomstreden was?
Antwoord op vraag 2
Met uitzondering van gedetineerden die een reële kans lopen ter dood veroordeeld
te worden of die ter dood veroordeeld zijn, omvat de consulaire bijstand aan
Nederlandse gedetineerden in het buitenland geen rechtsbijstand. Nederlandse
gedetineerden in het buitenland zijn zelf verantwoordelijk voor hun verdediging, in
combinatie met de plicht van het land van detentie een advocaat ter beschikking
te stellen indien betrokkenen daartoe zelf niet over de middelen beschikken. Dit
principe sluit aan op de rechtspraktijk in het buitenland. Alle Nederlandse
gedetineerden in het buitenland ontvangen schriftelijke informatie over de
Nederlandse consulaire bijstand, over andere instanties betrokken bij de
Nederlandse gedetineerdenbegeleiding, zoals Reclassering Nederland, en over de
mogelijkheden en voorwaarden van de lokale rechtsbijstand.
Vorenstaande gold ook voor de heer J.S. die steeds is bijgestaan door een
Amerikaanse advocaat en sinds 2012 ook door de Nederlandse stichting
PrisonLAW. In de brief aan uw Kamer van 18 november 2015 gaf mijn voorganger
aan dat het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer J.S. sinds aanvang van
zijn detentie de reguliere consulaire bijstand heeft verleend. De heer J.S. gaf bij
bezoeken in de regel aan dat hij tevreden was over het optreden van zijn
advocaat. In 1998 ontstond bij het ministerie van Buitenlandse Zaken de
mogelijkheid tot het inroepen van een vertrouwensadvocaat in buitenlandse
strafzaken. Op basis van dit nieuwe instrument heeft het ministerie ten tijde van
het inroepen van een beroepsinstantie in de zaak van de heer J.S. in 1999 naar
aanleiding van een nadere bestudering van het dossier van de heer J.S. volgens de
destijds vigerende doelstellingen een advocaat opdracht gegeven tot het
uitbrengen van een advies. Dit advies zou zich vooral gaan richten op de
mogelijkheden en kansen van eventuele vervolgstappen in de zaak en in mindere
mate op eventuele onvolkomenheden in de gevolgde rechtsgang. Het onderzoek
leverde echter weinig relevante informatie op. Mijn voorganger informeerde uw
Kamer over het vertrouwensrapport onder meer in de brief van 17 februari 2016,
waarbij het vertrouwensrapport vertrouwelijk ter inzage is gelegd aan de leden
van uw Kamer. In 2003 werd het vonnis in hoger beroep bevestigd.
Vanaf 2012 heeft de stichting PrisonLAW zich in de zaak van de heer J.S. verdiept,
waarbij het ministerie PrisonLAW onder meer heeft gefaciliteerd in het leggen van
contacten in de Verenigde Staten en verkrijgen van toegang tot de gevangenis.
PrisonLAW heeft zich vervolgens in samenwerking met de lokale advocaten van de
heer J.S. vanaf 2014 eerst ingezet voor de Wots-procedure en de Amerikaanse
parole-procedure voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden. Sinds 2016
werkt PrisonLAW aan de voorbereiding van een verzoek tot herziening. PrisonLAW
ontvangt sinds 2012 jaarlijks subsidie van het ministerie van Buitenlandse Zaken
ten behoeve van onafhankelijk juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden in
het buitenland.
Vraag 3
Kunt u toelichten hoe het mogelijk was dat de Nederlandse consul en
ambassadeur herhaaldelijk bij het Nederlandse ministerie van Justitie hebben
aangedrongen op een 'spoedig' besluit over het invliegen van een cruciale
ontlastende getuige, maar vanuit het ministerie van Buitenlandse zaken werd
aangegeven dat een officieel rechtshulpverzoek uit de Verenigde Staten nimmer is
ontvangen en daarom geen gevolg is gegeven aan het verzoek? Wat heeft
Nederland zelf gedaan om aan te dringen op een officieel rechtshulpverzoek van
de Amerikanen?
Antwoord op vraag 3
Tussen Nederland en de Verenigde Staten is een bilateraal rechtshulpverdrag van
kracht. Daarin staat omschreven welke handelingen in het kader van rechtshulp
kunnen worden gevraagd en op welke wijze verzoeken dienen te worden
ingezonden. Rechtshulpverzoeken worden opgesteld door de autoriteiten die met
vervolging belast zijn. Zij kunnen daartoe besluiten wanneer zich in een ander land
informatie bevindt die voor de waarheidsvinding in de strafzaak van belang kan
zijn. Het initiatief hiertoe ligt altijd bij het vervolgende land. Indien de Verenigde Staten
een rechtshulpverzoek aan Nederland zouden doen, zal Nederland uiteraard
welwillend zijn daar aan mee te werken.
Vraag 4
Waarom is destijds geen navraag gedaan naar het vertrouwensrapport dat niet is
afgerond maar wel in opdracht van de Nederlandse overheid werd opgesteld en
waaruit een vermoeden van een omstreden rechtsgang van een Nederlander in
het buitenland zou hebben gebleken?
Antwoord op vraag 4
De vertrouwensadvocaat werd ingeschakeld door het ministerie van Buitenlandse
Zaken in het kader van de consulaire bijstand en gedetineerdenbegeleiding. Het
ministerie van Justitie en Veiligheid had in 2000 geen kennis van het bestaan van
een vertrouwensrapport. Dat lag destijds ook niet in de rede.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u de weigering van Justitie-ambtenaren in 2015 om mee te werken
aan een overplaatsing naar Nederland op humanitaire gronden ondanks een
oproep daartoe van de Nederlandse consul-generaal in San Francisco? Deelt u de
opvatting dat die weigering geheel is toe te schrijven aan de Minister van
Veiligheid en Justitie, was de Minister van Veiligheid en Justitie voorafgaand aan de
gestuurde weigering op de hoogte van die voorgenomen weigering en hoe
verhoudt het genomen besluit zich naar uw opvatting tot de constatering in de
reconstructie dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet volledig op de hoogte
was van de omstreden rechtsgang?
Vraag 6
Indien de Minister van Veiligheid en Justitie wel en tijdig op de hoogte was geweest
van de omstreden rechtsgang in de zaak van de heer J.S., had dat tot een andere
conclusie kunnen leiden in zijn verzoek tot overplaatsing? Zo ja, op welke wijze?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord op de vragen 5 en 6Zoals ook al is vermeld in antwoorden op eerdere Kamervragen4
hebben de
Amerikaanse autoriteiten nooit een officieel verzoek tot overdracht van de
tenuitvoerlegging van het strafvonnis van de heer J.S. gedaan. Wel hebben de
Verenigde Staten bij brief van 3 maart 2015 informatie gevraagd aan Nederland
met het oog op een mogelijke procedure op grond van de Wots. Belangrijke vragen
waren onder meer op welke wijze de in de Verenigde Staten opgelegde straf
tenuitvoergelegd zou worden in Nederland en of Nederland - op het moment dat
een Wots-verzoek zou worden gedaan - de straf om- of voort zou zetten. Zoals
eveneens is vermeld in voornoemde antwoorden heeft de afdeling Internationale
Overdracht van Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) deze
vragen bij brief van 23 juli 2015 namens de toenmalige Minister van Veiligheid en
Justitie beantwoord. Kort samengevat werd in deze brief uiteengezet dat het Vogp
in het geval van de heer J.S. geen basis bood voor overdracht van het strafvonnis
omdat 1) de binding van de heer J.S. met de Nederlandse samenleving als
onvoldoende werd beoordeeld en er 2) na overdracht geen strafrestant meer zou
resteren om te executeren. Deze conclusie is zoals gezegd getrokken na
zorgvuldige toetsing van alle beschikbare informatie - waaronder die van het
Nederlandse consulaat-generaal te San Francisco - aan de geldende regelgeving
en het geldende beleid. Relevant in dit licht is, naast het Vogp en de Wots, het
voornoemde beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van
buitenlandse strafvonnissen aan Nederland. In dit beleidskader wordt toegelicht
welke gedetineerden in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland, of
anders gezegd aan welke voorwaarden moet worden voldaan om naar Nederland
te kunnen worden overgebracht.
De lijn van de reactie zoals opgenomen in de brief van 23 juli 2015 is vóórdat deze
verzonden werd, voorgelegd aan de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie,
die hiermee heeft ingestemd. Gelet op het bovenstaande heeft het mij verbaasd
dat in het betreffende artikel in de Volkskrant de suggestie wordt gewekt dat de
brief van 23 juli 2015 is verzonden op eigen initiatief van met name genoemde
ambtenaren. Voor zover überhaupt al kan worden gesteld dat de toenmalige
Minister van Veiligheid en Justitie op het moment van afstemming niet op de
hoogte zou zijn geweest van de twijfels die door de heer J.S. zijn geuit over de
rechtsgang in de Verenigde Staten, geldt dat dit niet afdeed noch af kan doen aan
bovenstaande conclusie. Nederland kan niet treden in de rechtsgang van andere
landen.
Vraag 7
Hoe verklaart en beoordeelt u dat de heer J.S. gedurende 12 jaar van zijn detentie
geen enkel consulair bezoek en nauwelijks bijstand uit Nederland heeft gehad?
Antwoord op vraag 7
In de brief aan uw Kamer van 18 november 2015 gaf mijn voorganger aan dat het
ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn
detentie de reguliere consulaire bijstand heeft verleend. Consulaire bijstand
bestaat niet enkel uit bezoeken aan de gedetineerde, maar omvat ook andere
elementen, zoals is verwoord in de brief aan uw Kamer van 17 februari 2016. Met
de brief van 31 maart 2016 deed mijn voorganger uw Kamer een chronologisch
overzicht toekomen van de consulaire bijstand aan de heer J.S., waarin ook de
bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting staan opgenomen. Door de
jaren heen hebben beleidswijzigingen plaatsgevonden op het gebied van
gedetineerdenbegeleiding waarbij de norm voor het aantal bezoeken per jaar aan
gedetineerden is aangepast. Deze beleidswijzigingen hebben er toe geleid dat de
bezoekfrequentie aan de heer J.S. in de afgelopen 33 jaar niet altijd constant is
geweest. Zo gold een periode dat gedetineerden werden bezocht al naar gelang
de noodzaak of behoefte daaraan bestond. Het ministerie van Buitenlandse Zaken
heeft in de periode tot en met 2015 in totaal 39 bezoeken van een consulair
medewerker aan de heer J.S. geregistreerd. Daarnaast heeft de heer J.S. nog
bezoeken ontvangen van vertegenwoordigers van Reclassering Nederland en
Stichting Epafras. Naast bezoeken heeft de heer J.S. gedurende alle jaren van zijn
detentie conform het op dat moment vigerende beleid steeds kunnen rekenen op
de financiële schenking, financiële bemiddeling en contact met een
contactpersoon. Ook zijn in het geval van de heer J.S. de buitengewone
instrumenten van consulaire bijstand ingezet zoals de inschakeling van een
vertrouwensadvocaat en juridische advisering door de organisatie PrisonLAW. Tot
slot heeft Nederland diplomatieke inspanningen verricht door meermaals de
verzoeken van de advocaat van de heer J.S. om vervroegde vrijlating in het kader
van parole en gratie bij de Amerikaanse autoriteiten actief te ondersteunen.
Vraag 8
Hoe verklaart en beoordeelt u dat uit zes documenten in de reconstructie blijkt dat
meerdere overplaatsingsverzoeken zijn gedaan maar dat deze niet de
verantwoordelijke consulair medewerker hebben bereikt?
Antwoord op vraag 8
Wanneer een buitenlandse strafprocedure is afgerond, is het aan de gedetineerde
om te beslissen of hij een verzoek voor strafoverdracht wil indienen op basis van
een daartoe strekkend verdrag bij de betreffende autoriteiten in het land van
detentie. Dient de gedetineerde een verzoek in en heeft het land van veroordeling
geen bezwaar tegen strafoverdracht, dan kan het land aan Nederland vragen het
vonnis over te nemen. Deze mogelijkheid en procedure golden ook voor de heer
J.S.
Het ministerie van Justitie en Veiligheid is bevoegd voor de uitvoering van Wotsverzoeken.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken vervult hierbij een faciliterende
rol die vooral ligt op het terrein van algemene informatievoorziening aan
gedetineerden. Uit het dossier over de heer J.S. bij het ministerie van Buitenlandse
Zaken kan worden afgeleid dat het ministerie het advocatenkantoor van de heer
J.S. in 2000 een brochure toestuurde over de Wots.
Vraag 9
Erkent u de fouten die zijn gemaakt vanuit beide departementen waarbij de heer
J.S. 12 jaar van zijn detentie geen enkel consulair bezoek en nauwelijks bijstand uit
Nederland heeft gehad, overplaatsingsverzoeken zijn verdwenen en waarbij het
ministerie van Veiligheid en Justitie, ondanks verzoek van de consul-generaal en
de omstreden rechtsgang, heeft geweigerd om mee te werken aan de
overplaatsing van de heer J.S. naar Nederland?
Vraag 10
Welke zorgvuldigheidsmaatregelen neemt u op beide departementen om te
voorkomen dat dergelijke fouten bij consulaire bijstand en
overplaatsingsverzoeken zich opnieuw kunnen voordoen?
Antwoord op de vragen 9 en 10
Zoals ook volgt uit de antwoorden op de vragen 5 en 6 is de brief van 23 juli 2015,
waarin wordt gereageerd op de vragen van de Verenigde Staten met het oog op
een mogelijk Wots-traject, op een zorgvuldige wijze na toetsing van alle
beschikbare informatie aan de geldende regelgeving en het geldende beleid, tot
stand gekomen. In dit licht is nog relevant te vermelden dat de Nationale
Ombudsman in het kader van een door de advocaat van de heer J.S. ingediende
klacht over de beantwoording van voornoemde vragen heeft geoordeeld dat hij de
nadere motivering van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie gezien de
normen van behoorlijkheid voldoende acht.
In mijn antwoord op vraag 8 ben ik reeds ingegaan op de consulaire bijstand die
aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie is verleend.
Vraag 11
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om de heer J.S. alsnog en zo snel
mogelijk overgeplaatst te krijgen naar Nederland? Wat is in dat kader de laatste
stand van zaken met het parole-verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op
medische gronden en het gratieverzoek dat bij de Amerikaanse autoriteiten door
de heer J.S. is ingediend en dat door minister-president Rutte andermaal en
expliciet in 2016 is ondersteund in een brief aan de gouverneur van Californië?
Bent u bereid bij de Amerikaanse autoriteiten aan te dringen op een spoedig
besluit?
Antwoord op vraag 11
De Amerikaanse autoriteiten hebben op de verzoeken van de heer J.S. uit 2015
voor parole en gratie negatief beslist. Thans bereidt PrisonLAW voor de heer J.S.
nieuwe verzoeken (parole en herziening) aan de Amerikaanse autoriteiten voor.
Zodra deze verzoeken voorliggen en de heer J.S. en PrisonLAW van mening zijn dat
daarbij Nederlandse steun weer dienstig kan zijn, zal het ministerie van
Buitenlandse Zaken, binnen de mogelijkheden die de consulaire diplomatie
daartoe biedt, deze verzoeken weer ondersteunen. Op dit moment zijn er nog
geen nieuwe verzoeken gereed en aanhangig.
Ook op andere manieren zal Nederland de actieve steun aan de heer J.S.
voortzetten, zoals op het punt van een eventueel rechtshulpverzoek dat is
toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Vraag 12
Bent u bereid om, gezien de gebrekkige bijstand in de zaak J.S., op korte termijn
ook de bijstand aan de voormalig Argentijns-Nederlandse piloot J.P. tegen het licht
te houden en te bezien welke stappen daarin consulair gezet kunnen worden nu de
zaak tegen de heer J.P. in Argentinië opnieuw vertraging lijkt op te lopen?
Antwoord op vraag 12
De zaak van de heer J.P. in Argentinië heeft de volledige aandacht van het
ministerie van Buitenlandse Zaken.